ECLI:NL:RBMNE:2021:2851

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/1112
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake openbaarmaking Wob-verzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp, had de minister van Buitenlandse Zaken als verweerder. Het verzoek was gericht op de openbaarmaking van documenten in het kader van een Wob-verzoek, dat door de minister niet in behandeling was genomen. Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 27 augustus 2020, waarin de minister aangaf het Wob-verzoek niet te behandelen. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 2 december 2020, waartegen verzoeker beroep had ingesteld.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker vrijstelling van griffierecht kreeg, maar dat er geen spoedeisend belang was voor de gevraagde voorlopige voorziening. De rechter benadrukte dat een verzoek om voorlopige voorziening voor openbaarmaking van documenten niet snel wordt toegewezen, omdat dit een onomkeerbaar karakter heeft. Verzoeker had niet aangetoond dat er een zeer zwaarwegend spoedeisend belang was dat onmiddellijke openbaarmaking vereiste. De voorzieningenrechter concludeerde dat het publieke belang niet zo urgent was dat de uitspraak in de bodemzaak niet kon worden afgewacht. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier mr. S. Westerhof. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1112

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 27 augustus 2020 (primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat hij het verzoek van verzoeker op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet in behandeling zal nemen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In de uitspraak van 25 november 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen [1] .
In het besluit van 2 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld [2] . Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Verzoeker heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De voorzieningenrechter verleent verzoeker daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
2. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist.
5. In zijn Wob-verzoek heeft verzoeker om openbaarmaking gevraagd van alle onderliggende stukken die horen bij het Individueel Ambtsbericht van 22 juni 2020 dat betrekking heeft op verzoeker. Verzoeker is van mening dat hij een spoedeisend belang heeft bij openbaarmaking van deze stukken. Enerzijds het algemeen belang vanuit het recht van de samenleving om controle op de overheid te kunnen uitvoeren. Anderzijds een meer persoonlijk belang in verband met verzoekers asielprocedure, die zich in de beroepsfase bevindt en in de komende tijd op zitting zal worden behandeld.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening in dit geval ontbreekt. Daarvoor is het volgende van belang.
6.1.
Een verzoek om voorlopige voorziening waarin wordt gevraagd om openbaarmaking van de gevraagde stukken komt niet snel voor toewijzing in aanmerking, omdat een dergelijke voorziening een onomkeerbaar karakter heeft. Als stukken eenmaal openbaar zijn, zijn zij openbaar. Ook maakt een dergelijke voorziening een beslissing op het bodemgeding zinloos. Daarom is voor toewijzing van een dergelijk verzoek in beginsel alleen plaats als ernstig moet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het besluit én er een zeer zwaarwegend spoedeisend belang is dat het treffen van een dergelijke voorziening noodzakelijk maakt.
6.2.
Een dergelijk zwaarwegend belang heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt. Dat verzoeker de door hem gevraagde stukken nodig heeft voor zijn asielprocedure die zich in de beroepsfase bevindt, is een persoonlijk belang dat geen reden kan vormen om in dit verband onmiddellijke openbaarmaking te bepalen. Hoewel een persoonlijk belang niet in de weg hoeft te staan aan het indienen van een Wob-verzoek over informatie die op de aanvrager zelf betrekking heeft, gaat het ook in dat geval om het openbaar maken van informatie in het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. De voorzieningenrechter ziet niet in dat het publieke belang zo urgent is dat de uitspraak in de bodemzaak niet kan worden afgewacht. Ook het algemeen belang om controle uit te voeren op de overheid, levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter, om dezelfde reden, geen (zeer zwaarwegend) spoedeisend belang op.
6.3.
Verder is dit geen situatie waarin voor de voorzieningenrechter op voorhand duidelijk is dat de weigering om de stukken openbaar te maken onrechtmatig is. Het bestreden besluit heeft betrekking op het ‘niet in behandeling nemen’ van het Wob-verzoek. Verzoeker heeft hiertegen gronden aangevoerd die door de rechter in de beroepsprocedure worden beoordeeld. Het kan zijn dat verzoeker in beroep gelijk krijgt, maar dat betekent niet vanzelfsprekend dat de stukken openbaar worden gemaakt. Het zou alleen betekenen dat verweerder het Wob-verzoek ten onrechte niet in behandeling heeft genomen en dit alsnog moet doen. Verweerder zal het Wob-verzoek dan moeten beoordelen op grond van de Wob en de daarin genoemde weigeringsgronden. Ook ziet de voorzieningenrechter aan de kant van verzoeker geen belangen die zo zwaar wegen dat de gevraagde voorziening om die reden moet worden toegewezen.
7. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een zeer zwaarwegend spoedeisend belang dat het verzoek moet worden ingewilligd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.UTR 20/3360, (nog) niet gepubliceerd.
2.Geregistreerd onder zaaknummer UTR 21/1111.