ECLI:NL:RBMNE:2021:2850
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in huurtoeslagzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoekster en de Belastingdienst/Toeslagen. Verzoekster had verzocht om bij de vaststelling van de huurtoeslag voor 2019 rekening te houden met een bijzondere situatie. Dit verzoek werd in het primaire besluit van 18 september 2020 door de Belastingdienst afgewezen. Na het indienen van bezwaar, verklaarde de Belastingdienst in het bestreden besluit van 1 december 2020 het bezwaar ongegrond. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 11 mei 2021 trok de Belastingdienst het bestreden besluit in en verklaarde het bezwaar gegrond, waarbij rekening werd gehouden met de bijzondere situatie van verzoekster. Hierop trok verzoekster haar beroep in, maar verzocht de rechtbank om een proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de Belastingdienst tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoekster, werd het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank stelde de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,-. Tevens wees de rechtbank erop dat de Belastingdienst verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak en hebben de mogelijkheid om binnen 6 weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.