ECLI:NL:RBMNE:2021:2850

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/100
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in huurtoeslagzaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoekster en de Belastingdienst/Toeslagen. Verzoekster had verzocht om bij de vaststelling van de huurtoeslag voor 2019 rekening te houden met een bijzondere situatie. Dit verzoek werd in het primaire besluit van 18 september 2020 door de Belastingdienst afgewezen. Na het indienen van bezwaar, verklaarde de Belastingdienst in het bestreden besluit van 1 december 2020 het bezwaar ongegrond. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 11 mei 2021 trok de Belastingdienst het bestreden besluit in en verklaarde het bezwaar gegrond, waarbij rekening werd gehouden met de bijzondere situatie van verzoekster. Hierop trok verzoekster haar beroep in, maar verzocht de rechtbank om een proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de Belastingdienst tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoekster, werd het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank stelde de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,-. Tevens wees de rechtbank erop dat de Belastingdienst verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak en hebben de mogelijkheid om binnen 6 weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/100

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: P.L. Boot),

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoekster om bij de vaststelling van de huurtoeslag voor 2019 rekening te houden met een bijzondere situatie, afgewezen.
In het besluit van 1 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 11 mei 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan het bezwaar gegrond verklaard en rekening gehouden met een bijzondere situatie.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij zich kan vinden in een proceskostenvergoeding van één punt.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoekster heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
4. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
5. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- met een wegingsfactor 1).
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.