ECLI:NL:RBMNE:2021:2846

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20 _ 1808
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring op medische gronden door gemeente Almere

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een alleenstaande moeder, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring op medische gronden, welke door verweerder was afgewezen. Verweerder stelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie, omdat zij niet minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene was van de gemeente. Eiseres voerde aan dat haar psychische problematiek en de noodzaak om in de nabijheid van haar sociale netwerk te wonen, een uitzondering op de regels rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder in redelijkheid geen aanleiding had hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank concludeerde dat de medische situatie van eiseres niet zodanig ernstig was dat deze een urgentieverklaring rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de urgentieaanvraag door verweerder. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1808

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Schriemer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K.Bahora).

Procesverloop

In het besluit van 7 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een urgentieverklaring op medische gronden afgewezen.
In het besluit van 8 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft op 19 juni 2020 het verzoek afgewezen [1] .
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft online plaatsgevonden op 19 april 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de urgentieaanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij niet aan de voorwaarden voldoet. Volgens verweerder voldoet eiseres niet aan de voorwaarde dat zij op het moment van het indienen van haar aanvraag minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente [woonplaats] is [2] . Verder ziet verweerder geen aanleiding om voor eiseres een uitzondering te maken en haar alsnog een urgentieverklaring te verlenen op grond van de hardheidsclausule [3] . Verweerder heeft de door eiseres ingediende medische stukken voorgelegd aan een verzekeringsarts van Argonaut. Volgens verweerder volgt uit het door de verzekeringsarts gegeven advies van 30 april 2020 dat het niet noodzakelijk is dat eiseres in [woonplaats] moet worden behandeld. Daaruit volgt ook dat de problemen van eiseres niet levensontwrichtend zijn. Medisch gezien is het mogelijk om elders dan in [woonplaats] deel te nemen aan een behandeling en daarnaast zijn er geen medische beperkingen in het woongebruik. Verder is er geen contra-expertise overgelegd en eiseres onderscheidt zich onvoldoende van anderen die zich in een niet benijdenswaardige situatie bevinden. Het dochtertje van eiseres verkeert ook niet in een onveilige leefsituatie. Er is geen contra-indicatie voor kamerbewoning.
2. Eiseres erkent dat zij niet aan de voorwaarden van urgentie voldoet, maar vindt dat zij op grond van de hardheidsclausule alsnog in aanmerking moet komen voor een urgentieverklaring. Eiseres is een alleenstaande moeder en woont met haar dochtertje in [woonplaats] . Eiseres heeft te kampen met psychische problematiek waarvoor zij behandeling nodig heeft. Volgens eiseres is voor het aanslaan van de behandeling nodig dat zij zich bevindt in de buurt van haar sociale netwerk. Dat is volgens eiseres in [woonplaats] . Ter onderbouwing verwijst zij naar meerdere medische stukken. Verder voert eiseres aan dat haar dochtertje ook bij een woning in [woonplaats] is gebaat. Zij ziet dat het niet goed gaat met haar moeder en heeft te leiden onder de huidige situatie. Als eiseres acute noodopvang nodig heeft voor haar dochter is dat in [woonplaats] niet mogelijk, omdat zij daar geen sociaal netwerk heeft.
3. Op de zitting is komen vast te staan dat eiseres haar gronden heeft aangevoerd in het kader van de hardheidsclausule. De rechtbank zal wat eiseres heeft aangevoerd dan ook in dat kader beoordelen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de situatie van eiseres in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om haar met toepassing van de hardheidsclausule een urgentieverklaring te verlenen. Hoewel de wens van eiseres om in [woonplaats] te wonen begrijpelijk is en de rechtbank ook begrip heeft voor de problematiek waar eiseres mee te kampen heeft, heeft verweerder mogen vinden dat de situatie van eiseres niet zodanig ernstig, onderscheidend ten opzichte van anderen, en ook woning gerelateerd is, dat zij niet in haar huidige woning kan verblijven.
4.1.
De medische situatie van eiseres heeft verweerder in dit kader niet doorslaggevend hoeven vinden. Het is niet in geschil dat eiseres te kampen heeft met psychische problematiek. Verweerder heeft een verzekeringsarts van Argonaut gevraagd om de door eiseres ingediende medische stukken te bestuderen en hierover advies uit te brengen. Op 30 april 2020 heeft de verzekeringsarts een advies uitgebracht. De verzekeringsarts concludeert dat er geen medische noodzaak is voor een zelfstandige woning in [woonplaats] . Volgens de arts is geen sprake van een langdurig medisch probleem, is het medisch gezien mogelijk om ergens anders dan in [woonplaats] deel te nemen aan een behandeling en zijn er geen medische beperkingen in het huidige woninggebruik.
4.2.
Verweerder mag in beginsel van het advies van de verzekeringsarts uitgaan. Reden hiervoor is dat een deskundige de - in dit geval medische - kennis heeft om onderliggende stukken en andere informatie te beoordelen. Verweerder moet echter wel nagegaan of het advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten [4] . Dat heeft verweerder gedaan. Alle door eiseres ingediende medische stukken zijn beoordeeld, de overwegingen in het advies zijn te volgen en de rechtbank ziet geen reden waarom de conclusie van dit advies niet zou aansluiten bij de overwegingen. Dat in de brief van de psycholoog van Max Ernst van 4 februari 2020 staat dat zij niet verwacht dat behandeling in de huidige omstandigheden voldoende zal aanslaan omdat de veiligheid en basis om op terug te vallen ontbreekt, is geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies. Uit het advies blijkt namelijk dat de verzekeringsarts deze brief heeft betrokken bij zijn advies en dat hij een telefonisch consult met verzoekster heeft gehad. Daar komt bij dat ook als de verzekeringsarts tot een andere conclusie komt dan de psycholoog, dit niet betekent dat alleen daarom al de conclusie van het advies van de verzekeringsarts niet aansluit bij de overwegingen [5] . Verder is het zo dat de psycholoog
verwachtdat de behandeling niet voldoende zal aanslaan. Deze enkele ‘verwachting’ acht de rechtbank onvoldoende. Het is niet voldoende onderbouwd dat dit ook daadwerkelijk is gebleken of waarop deze verwachting concreet is gebaseerd. De behandelgesprekken die hebben plaatsgevonden hebben, zo staat in de brief van 4 februari 2020, ook voornamelijk eerst gediend om de problematiek in kaart te brengen alvorens ook daadwerkelijk is begonnen met de behandeling, zo begrijpt de rechtbank. De door eiseres overgelegde verklaring van Stichting JY van 22 januari 2021 maakt dit niet anders. Daaruit volgt dat het de inschatting is van de coördinator van deze Stichting dat het voor eiseres en haar dochter helpend is om in de nabijheid van eiseres haar netwerk te wonen. Daaruit volgt ook dat bij het verlenen van ambulante begeleiding is opgemerkt dat het ontbreken van een netwerk eiseres belemmert in haar dagelijks leven en stabiliteit, maar daaruit volgt niet dat het in het geheel niet mogelijk is om eiseres adequaat te kunnen behandelen buiten [woonplaats] . In deze verklaring staat ook geen wezenlijk andere informatie dan al bekend was zodat dit geen aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van het advies van de verzekeringsarts. Daarnaast heeft eiseres geen contra-expertise overgelegd. Verder vindt de rechtbank relevant, zoals verweerder ook naar aanleiding van het advies van Argonaut heeft overwogen, dat er geen medische beperkingen zijn in het woninggebruik.
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het advies van de verzekeringsarts van Argonaut aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen en zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het door eiseres aangevoerde geen toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt. De afwijzing van de urgentieaanvraag blijft dan ook in stand.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 31 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zaaknummer UTR 20/1809, niet gepubliceerd.
2.Artikel 11, vierde lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening [woonplaats] 2019.
3.Artikel 27 van de Huisvestingsverordening [woonplaats] 2019.
4.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1581).
5.Zie bij wijze van voorbeeld rechtsoverweging 9.1 van de uitspraak van de ABRvS van 23 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1641).