Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] , en
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
a) de energieprestatie
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil over de redelijke aanvangshuurprijs van een woning die door [gedaagde sub 1] c.s. van [eiser] is gehuurd. De huurovereenkomst is ingegaan op 1 september 2018, met een aanvangshuurprijs van € 850,00 per maand. [gedaagde sub 1] c.s. heeft een verzoek tot huurverlaging ingediend bij de huurcommissie, die de huurprijs heeft vastgesteld op basis van het woningwaarderingsstelsel (WWS) en het puntenaantal op 112 heeft vastgesteld. De huurcommissie oordeelde dat de huurprijs niet geliberaliseerd was en dat de huurprijs van € 850,00 per maand onredelijk was. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de energie-index, die pas na de ingangsdatum van de huurovereenkomst was geregistreerd, niet was meegenomen in de beoordeling van de aanvangshuurprijs. De kantonrechter oordeelde dat er bijzondere omstandigheden waren die het gerechtvaardigd maakten om de energie-index mee te nemen in de beoordeling. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de aanvangshuurprijs vastgesteld op € 719,71 per maand, wat resulteerde in een terugbetaling van teveel betaalde huur door [eiser] aan [gedaagde sub 1] c.s. van € 2.898,18, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 mei 2020. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.