ECLI:NL:RBMNE:2021:2839

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
16/036460-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en vuurwapenbezit met verwerping van noodweer(exces) en putatief noodweer

Op 2 juli 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 februari 2021 in Almere met een vuurwapen op een slachtoffer heeft geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op zeer korte afstand heeft geschoten, wat resulteerde in een schotwond in het bovenbeen van het slachtoffer. De verdachte heeft zich beroepen op noodweer en putatief noodweer, maar de rechtbank heeft deze verweren verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachten rade handelde, maar dat hij wel opzettelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer dodelijk zou worden getroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en een contactverbod met het slachtoffer opgelegd. Daarnaast is een vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding heeft vastgesteld op € 5.559,36, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een maatregel opgelegd die de verdachte verbiedt om contact te hebben met het slachtoffer voor de duur van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/036460-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te Paramaribo (Suriname),
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein te Nieuwegein,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. A.M.C.V. Fellinger, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.E. Kötter, advocaat te Amsterdam, alsmede de advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer] ,
mr. C.C.J. Tuip, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
1.
primair:op 8 februari 2021 te Almere opzettelijk, met voorbedachten rade, heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door met een vuurwapen op zijn lichaam te schieten;
subsidiairten laste gelegd als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel,
meer subsidiair, als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
2. op 8 februari 2021 te Almere een wapen (pistool) en munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van de ten laste gelegde ‘voorbedachten rade’. Ook het onder 2 tenlastegelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en heeft ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1 primair:
Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2021 onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 8 februari 2021 te Almere een vuurwapen uit mijn jaszak gehaald, doorgeladen en op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) geschoten. Ik zag [slachtoffer] na het schot op de grond vallen.
Aangever [slachtoffer] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
[verdachte] [de rechtbank begrijpt: verdachte] heeft op 8 februari 2021 te Almere op een halve meter afstand van mij op mij geschoten. Ik voelde een branderig gevoel, ik werd een beetje koortsachtig. Ik schreeuwde naar verdachte of hij een ambulance wilde bellen voordat hij wegging. De pijn ging pas weg toen ik een infuus kreeg. [2]
In een ‘Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Flevoland’ is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende opgenomen over het letsel van aangever [slachtoffer] :
Letsel(s): schotwond in het rechterbeen. De gemelde toedracht (aangever vertelt in zijn been te zijn geschoten) past zeer goed bij het letsel. [3]
De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting camerabeelden bekeken van
8 februari 2021 omstreeks 15.30 uur, gemaakt door een camera die gericht was op de openbare weg, te weten de Eeuwenweg te Almere. Op de terechtzitting heeft de rechtbank als eigen waarneming op de camerabeelden onder meer het volgende waargenomen:
Om 15:34:14 uur staat verdachte met zijn handen in zijn (jas)zakken op straat en komt het slachtoffer naar verdachte toegelopen. Om 15.34:16 stapt verdachte naar achteren. Verdachte heeft dan een wapen in zijn hand. Om 15.34:17 uur schiet verdachte op het slachtoffer en het slachtoffer valt neer. Het slachtoffer rolt in de sneeuw en verdachte loopt rustig weg en verdwijnt uit het beeld.
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 juni 2021;
  • een ‘Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming’ (in de woning aan de [adres] te [woonplaats] );
- een proces-verbaal van bevindingen betreffende een nader onderzoek in het kader van de Wet wapens en munitie. [5]
Bewijsoverwegingen feit 1 primair:
Vrijspraak onderdeel ‘voorbedachten rade’:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Opzet
De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake was van het (voorwaardelijk) opzet op de dood. Verdachte heeft in dat licht – onder meer – verklaard dat hij niet bewust heeft geschoten, dat hij aangever slechts bang wilde maken en dat hij richtte op de knie / het bovenbeen van aangever.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte van zeer korte afstand met een vuurwapen op aangever heeft geschoten. Aangever werd door het schot geraakt in zijn bovenbeen. De lezing van verdachte dat hij niet bewust op aangever heeft geschoten, sluit de rechtbank op basis van de camerabeelden uit: na de confrontatie op straat met aangever pakt verdachte zijn wapen, laadt het wapen door en schiet op aangever. Tussen die confrontatie en het lossen van het schot zitten, zo volgt uit de ter terechtzitting bekeken camerabeelden, slechts enkele seconden. Uit die beelden blijkt niet, zoals verdachte pas voor het eerst op het onderzoek ter terechtzitting heeft verklaard, dat verdachte bewust op de knie/het bovenbeen van het slachtoffer richt. Weliswaar wordt het slachtoffer in het bovenbeen geraakt, maar dat verdachte daar specifiek op richtte kan uit de camerabeelden niet worden opgemaakt. Dat verdachte bewust op het been van aangever zou hebben gericht, is ook in tegenspraak met de verklaring die verdachte daarover kort na het gebeuren heeft afgelegd bij de politie. Verdachte heeft tijdens dat verhoor bij de politie immers verklaard dat hij niet heeft gericht. [6]
De rechtbank stelt dus vast dat verdachte van een zeer korte afstand met een vuurwapen op aangever heeft geschoten, zonder daarbij bewust op een bepaald deel van diens lichaam te richten. Aangever had hierdoor een willekeurige plek in zijn (boven)lichaam geraakt kunnen worden. Door aldus te handelen heeft verdachte op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever dodelijk zou worden getroffen door het door verdachte geloste schot. Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat het schieten met een vuurwapen, zeker op korte afstand, op het (boven)lichaam tot de dood kan leiden. De rechtbank acht het onder 1 primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1 primair:
op 8 februari 2021 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 8 februari 2021 te Almere een wapen en munitie van categorie III, te weteneen pistool en vijf patronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1
Het standpunt van de verdediging
(putatief) noodweer(exces), feit 1:
Ter terechtzitting heeft de raadsman primair aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen zijn eigen lijf. Aangever gaf verdachte een duw en trok op dat moment een mes; verdediging hiertegen was noodzakelijk en geboden.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald dat hij door aangever werd aangevallen met een mes (putatief noodweer), nu verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het slachtoffer een mes had; dit omdat aangever vaker met steekincidenten te maken heeft gehad en ook op 8 februari 2021 met het gebruik van een mes had gedreigd.
Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde geen beroep toekomt op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Beroep op noodweer
De (wisselende) verklaringen van verdachte
Verdachte stelt door aangever te zijn aangevallen met een mes, waarna hij op aangever heeft geschoten. Over de toedracht van die gestelde aanval heeft verdachte echter wisselend verklaard. Bij de politie verklaarde verdachte dat hij zag dat aangever, toen hij op een afstand van anderhalve meter van verdachte stond, een mes in zijn linkerhand had met een snijgedeelte van ongeveer vijftien centimeter. Verdachte heeft daarbij een gedetailleerde beschrijving van het mes gegeven. Verdachte heeft verder bij de politie verklaard dat hij achteruit is gaan lopen, met zijn gezicht naar aangever toe, en dat hij zag dat aangever het mes laag hield. Verdachte heeft verklaard dat hij verder achteruit liep en dat aangever zijn linkerarm naar achteren bewoog en naar verdachte toeliep. Hierop bracht aangever volgens verdachte zijn linkerarm snel naar voren en maakte een stekende beweging. Verdachte heeft verklaard dat hij bang was dat hij gestoken zou worden en dat hij het vuurwapen uit zijn jaszak heeft gepakt en in de richting van aangever heeft bewogen.
Deze bij de politie afgelegde verklaring vindt echter geen steun in de ter zitting bekeken camerabeelden. Er is op die beelden geen mes bij aangever te zien, er is geen stekende beweging te zien en evenmin is te zien dat verdachte herhaaldelijk achteruit loopt. Het had overigens wel in de rede gelegen dat het mes zichtbaar zou zijn geweest op die beelden, gelet op de door verdachte gegeven beschrijving van het formaat van het mes en de hand waarin aangever het mes volgens verdachte (in zijn eerste verklaring) zou hebben gehad. Bovendien is het vuurwapen wel te zien als verdachte tegenover aangever staat. Verdachte doet, nadat het slachtoffer hem duwde, een paar stappen achteruit, pakt zijn vuurwapen en schiet vrijwel direct op aangever. Tussen die duw door aangever en het schot zitten slechts enkele seconden.
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij duidelijk een mes heeft gezien, maar dat hij niet weet of aangever dat mes in zijn linker- of rechterhand had: ‘het ging allemaal heel snel.’
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat aangever het mes in zijn rechterhand had en dat het mes (daardoor) niet op de beelden zichtbaar was. Verdachte zag het mes meteen na de duw van aangever in diens rechterhand, zo heeft verdachte ter zitting verklaard.
Verdachte heeft derhalve, al dan niet vanwege de nadien beschikbaar gekomen camerabeelden, wisselend verklaard over de aanval waarvan hij stelt dat hij zich daartegen mocht verdedigen. De verklaring van verdachte over een (aanval met een) mes, in welke vorm dan ook, wordt echter niet ondersteund door de inhoud van het dossier. Niet – zoals hiervoor al overwogen – door de camerabeelden, maar ook overigens niet (er is geen mes bij aangever of op de plaats delict aangetroffen en ook anderen verklaren niet dat zij een mes bij aangever hebben gezien). Derhalve is niet aannemelijk geworden dat verdachte door aangever is aangevallen met een mes.
Beroep op putatief noodweer
Het (subsidiair) gevoerde verweer van de raadsman gaat niet veel verder dan de enkele stelling dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald dat aangever hem met een mes aanviel. De raadsman heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die deze stelling kunnen dragen en daarmee is deze stelling ook niet aannemelijk geworden; dat verdachte dacht dat aangever in het bezit kon zijn van een mes, is onvoldoende om te oordelen dat hij mocht denken dat aangever hem daarmee aanviel. Uit de beelden kan daarnaast niet worden opgemaakt dat verdachte angstig was en in de veronderstelling verkeerde dat aangever een mes had. Verdachte stond te wachten – terwijl hij alle tijd en gelegenheid had om van de (naderende) situatie weg te lopen; ook bleef hij – op het oog rustig – staan toen aangever kwam aangelopen en dicht bij verdachte kwam staan. Na de duw van het slachtoffer schoot verdachte vrijwel direct op aangever. Ook het beroep op putatief noodweer wordt verworpen.
Beroep op noodweerexces
Hiervoor is al overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte door aangever met een mes is aangevallen. Voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat verdachte zich mocht verdedigen tegen de duw van aangever, dan geldt dat door verdachte niet is verklaard en ook overigens niet aannemelijk is geworden dat deze duw bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid Sr. heeft veroorzaakt. Ook dit verweer wordt verworpen.
Conclusie
Er is dan ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Kwalificatie van de strafbare feiten
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
poging tot doodslag;
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van Categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd:
- verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest;
- dat de maatregel ex artikel 38v Sr wordt bevolen voor de duur van twee jaren, inhoudende dat verdachte zich onthoudt van contact met aangever [slachtoffer] . De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet alleen verdachte, maar ook zijn zeer jonge gezin zal raken. Ook zal dat onomkeerbare schade toebrengen aan het bedrijf van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 8 februari 2021 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en een poging tot doodslag op zijn zwager. Verdachte verliet de woning van zijn schoonmoeder toen zijn zwager, het slachtoffer, boos voor de deur stond. Het slachtoffer had onenigheid met zijn partner, de schoonzus van verdachte. Op enig moment verliet verdachte de woning: het was niet zijn ruzie, zo heeft verdachte verklaard. Nadat verdachte de woning heeft verlaten volgde er niet veel later, verderop in de straat, een confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer. Verdachte heeft daarbij van korte afstand met een vuurwapen op het slachtoffer geschoten, waarbij het slachtoffer een schotwond aan zijn bovenbeen heeft opgelopen. Verdachte heeft het slachtoffer kronkelend van de pijn achtergelaten, zo is te zien op de camerabeelden. Na het geloste schot is verdachte rustig weggelopen. Zijn zwager vroeg hem nog of hij de ambulance wil bellen voordat hij wegging, maar daar heeft verdachte geen gehoor aan gegeven.
Door deze feiten is de rechtsorde geschokt en is de lichamelijke integriteit van het slachtoffer in ernstige mate geschonden. Voorts leert de algemene ervaring dat slachtoffers van geweldsmisdrijven, naast het fysieke letsel, nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Daarnaast hebben deze daden maatschappelijke onrust veroorzaakt. Het feit vond plaats op de openbare weg, in een woonwijk, op klaarlichte dag. Zo is op de beelden te zien dat net voordat verdachte op het slachtoffer heeft geschoten, twee personen met een slee passeerden. Zij werden ongewild met deze daad geconfronteerd. Verdachte heeft met dit gedrag op onaanvaardbare wijze voor gevaar gezorgd en ook het algemene gevoel van onveiligheid in de samenleving vergroot. Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij bereid is een geladen vuurwapen, dat hij blijkbaar gewoon voorhanden had, ook daadwerkelijk te gebruiken met het gevaar voor het leven van anderen.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden:
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook acht geslagen op:
- een uittreksel betreffende de justitiële documentatie van verdachte d.d. 15 april 2021, waaruit volgt dat verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten;
- een reclasseringsadvies van 9 juni 2021, uitgebracht door Reclassering Nederland. De reclassering vindt het verontrustend dat verdachte in het bezit was van een vuurwapen en dat dit in het milieu waarin hij zich begeeft niet ongebruikelijk is.
Verdachte komt vanaf zijn vijftiende in aanraking met justitie, hij pleegde geweldsdelicten en ook vermogensdelicten (ook in combinatie met geweld). De laatste
jaren is dit delictpatroon doorbroken. Verdachte stelt bewust een andere weg in te zijn geslagen waarbij hij zich is gaan richten op werk en het contact met zijn familie. Verdachte maakt een berustende en ook wel reële indruk met betrekking tot hoe hij zijn huidige situatie bekijkt, daarbij aanvaardt hij de consequenties van zijn gedrag. Hij weet dat hem een gevangenisstraf te wachten staat en hij probeert zich te richten op de toekomst. Daarnaast heeft hij via de Penitentiaire Inrichting een herstelbemiddelingstraject in gang gezet.
Verdachte staat niet open voor begeleiding of behandeling en is daar stellig in. Hij weigerde om die reden ook medewerking te verlenen aan het onderzoek door het NIFP. De reclassering heeft niet de indruk dat verdachte gevoelig zal zijn voor begeleiding waardoor begeleiding en of behandeling naar de mening van de reclassering geen toegevoegde waarde zal hebben.
De reclassering schat het risico op recidive en op letselschade op gemiddeld. De reclassering adviseert een straf zonder oplegging van bijzondere voorwaarden.
Tijdens detentiefasering zal de reclassering opnieuw in gesprek gaan met verdachte. De reclassering adviseert wel het opleggen van een contactverbod met het slachtoffer als vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr voor de duur van 2 jaar;
- een psychologisch onderzoek pro Justitia van 20 april 2021, uitgebracht door M. Jager, GZ-psycholoog. De psycholoog heeft geen antwoord kunnen gegeven op de vragen die voorlagen, nu verdachte zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten, vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, kan niet worden volstaan met een straf die geen langdurige vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, de eerder benoemde ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en de samenleving, alsmede het gegeven dat verdachte reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten. Gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, komt de rechtbank wel tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de Penitentiaire Inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De op te leggen maatregel (38v Sr)
De rechtbank zal, zoals gevorderd door de officier van justitie, en verzocht namens het slachtoffer [slachtoffer] en zoals ook is geadviseerd door de reclassering, voor de beveiliging van de maatschappij dan wel voor het voorkomen van strafbare feiten bevelen dat verdachte:
- zich onthoudt van contact met slachtoffer [slachtoffer] .
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van twee jaren. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal vervangende hechtenis voor een hierna te bepalen duur worden opgelegd.
Gelet op het reclasseringsadvies, waarin een risico op recidive en letselschade wordt aangenomen, en de familierechtelijke betrekking (het slachtoffer en verdachte zijn – dan wel waren in elk geval ten tijde van het strafbare feit – zwagers van elkaar) is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer. Daarom zal zij bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

9.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 11.559,36, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 1.559,36 materiële schade en
€ 10.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 10.559,36, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van toekomstige schade ad € 1.000,-.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de materiële schadeposten die zien op ‘medische kosten’ en ‘toekomstige schade’ af te wijzen en heeft verzocht de immateriële schade af te wijzen dan wel fors te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De niet weersproken en voldoende onderbouwde schadeposten, te weten de schadeposten ‘reiskosten’ ad € 77,56 en ‘kleding’ ad € 60,-, liggen voor toewijzing gereed. Naar het oordeel van de rechtbank zijn voorts de gevorderdere medische kosten onvoldoende weersproken, gelet op de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing van die schadepost, en ligt ook die schadepost voor toewijzing gereed. Namens de benadeelde partij is ter zitting nader toegelicht dat verdachte langer op krukken moest lopen dan die vijf weken die op de factuur vermeld staan, namelijk nog een tweede termijn van vijf weken, hetgeen ook niet onaannemelijk is gelet op de schade die aan het bovenbeen van de benadeelde partij is toegebracht, doordat verdachte op hem heeft geschoten met een vuurwapen. De rechtbank zal daarom ook dit onderdeel van de vordering, te weten een bedrag van € 36,80, toewijzen. Voorts heeft de benadeelde partij in voldoende mate onderbouwd dat de kosten voor het vervoer met de ambulance naar het ziekenhuis zijn verrekend met het eigen risico van verdachte, zodat ook dit onderdeel van de medische kosten (€ 385,-) zal worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het onderdeel van de vordering dat ziet op ‘toekomstige schade’ ad € 1.000,- een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu voor een goede beoordeling van deze post meer duidelijkheid moet bestaan over de medische (eind)toestand van de benadeelde partij. Daarnaast betreft dit schade die zich nog niet gerealiseerd heeft en waar om die reden te veel onzekerheid over is. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd gesteld dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen doordat verdachte op hem heeft geschoten met een vuurwapen en dat de benadeelde partij daardoor ook op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Derhalve komt de benadeelde partij in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade. Bij de begroting van immateriële schade heeft de rechtbank acht geslagen op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Gelet daarop begroot de rechtbank de immateriële schade op een bedrag van € 5.000,-. De gevorderde immateriële schade zal voor het overige worden afgewezen.
Totaal toegewezen schadevergoeding
De rechtbank wijst de gevorderde schadevergoeding derhalve toe tot een (totaal)bedrag van
€ 5.559,36, bestaande uit € 559,36 materiële schade en € 5000,- immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 februari 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.559,36, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 februari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 62 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank, locatie Lelystad, van 20 januari 2020 (parketnummer 96/256503-19) is verdachte – onder meer – een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten (zoals hiervoor bewezenverklaard). Om die reden zal deze (bijkomende) straf, te weten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf maanden, alsnog ten uitvoer gelegd worden. De rechtbank ziet geen redenen om over te gaan tot verlenging van de proeftijd, zoals door de officier van justitie is gevorderd.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 38v, 38w, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 (vier) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan verdachte op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidvoor de duur van
2(
twee jaar)en beveelt dat verdachte:
 op
geenenkele wijze – direct of indirect –
contactheeft of zoekt met het slachtoffer in deze zaak,
[slachtoffer];
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
- beveelt dat voor iedere keer dat door verdachte niet aan de maatregel wordt voldaan 7 (zeven) dagen vervangende hechtenis wordt toegepast, tot een maximum van 6 (zes) maanden;
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 5.559,36, bestaande uit
€ 559,36 materiële schade en € 5000,- immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde, voor zover dat ziet op de schadepost ‘toekomstige schade’, niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde af (
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.559,36 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 62 (tweeënzestig) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96/256503-19
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis van 20 januari 2020 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mr. H.B.W. Beekman en
mr. A.A.M. Elzakkers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 juli 2021.
De griffier is buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1 primair:hij op of omstreeks 8 februari 2021 te Almere
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
met een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 subsidiairhij op of omstreeks 8 februari 2021 te Almere aan [slachtoffer] opzettelijk en
met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in het rechterbovenbeen heeft toegebracht door met een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer] te schieten;
1 meer subsidiairhij op of omstreeks 8 februari 2021 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2hij op of omstreeks 8 februari 2021 te Almere een wapen en/of munitie van categorie II en/of III, te weten een pistool en/of vijf patronen voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 9 maart 2021, genummerd (documentcode) MD2R021024-83, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 134. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 107, 108 en 110.
3.De (separaat in het dossier opgenomen) ‘Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Flevoland’ van 5 maart 2021 betreffende aangever [slachtoffer] , opgemaakt door drs. J.A. Kortmann, forensisch arts KNMG.
4.Pagina 69.
5.Een (separaat in het dossier opgenomen) proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2021 met nummer PL0900-2021042446-52, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant] , hoofdagent van Politie Eenheid Midden-Nederland, betreffende een nader onderzoek in het kader van de Wet wapens en munitie.
6.Pagina 36.