In deze zaak heeft eiser, een voormalig bouwvakker, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om zijn WIA-uitkering te weigeren. Eiser had zich ziek gemeld na het einde van zijn WW-uitkering en ontving aanvankelijk een Ziektewet-uitkering. Na een beoordeling werd vastgesteld dat hij meer dan 65% verdiencapaciteit had, wat leidde tot de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering. Eiser heeft vervolgens een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV concludeerde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en weigerde de uitkering met ingang van 22 augustus 2019.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het UWV zich bij zijn besluit mocht baseren op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, de heer S. Groeneveld. De rechtbank oordeelde dat de rapportage voldeed aan de vereisten van zorgvuldigheid, begrijpelijkheid en afwezigheid van tegenstrijdigheden. Eiser voerde aan dat zijn medische beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen adequaat rekening hadden gehouden met zijn klachten en beperkingen. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van eiser en oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiser geen recht had op een WIA-uitkering.
De uitspraak werd gedaan door mr. E.M. van der Linde, en het beroep werd ongegrond verklaard. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.