In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juni 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. M. Eversteijn, de behandelend rechter in een voorlopige voorzieningsprocedure. Verzoekster, Stichting De Alliantie, had het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van een zitting op 3 juni 2021, waarin zij zich benadeeld voelde door de rechterlijke behandeling. Verzoekster stelde dat haar gemachtigde op verschillende momenten was afgekapt en dat de rechter zich door tijdsdruk had laten leiden. De rechter had vragen gesteld over de staat van de woning van de verzoekende partij en had ook naar de meestertitel van de gemachtigde gevraagd, wat door verzoekster als vernederend werd ervaren.
De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van vooringenomenheid of schijn van vooringenomenheid van de rechter. De rechter had voldoende gelegenheid gegeven aan de gemachtigde om zijn standpunten naar voren te brengen en had niet gebreid aan de tijd voor de behandeling van de zaak. De vragen die de rechter stelde, waren volgens de wrakingskamer niet ongebruikelijk en dienden ter verduidelijking van de procedure. De wrakingskamer heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking ongegrond verklaard, waarbij de procedure in de hoofdzaak voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.