ECLI:NL:RBMNE:2021:2830

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
522845 HA RK 21-136
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure ongegrond verklaard

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juni 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. M. Eversteijn, de behandelend rechter in een voorlopige voorzieningsprocedure. Verzoekster, Stichting De Alliantie, had het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van een zitting op 3 juni 2021, waarin zij zich benadeeld voelde door de rechterlijke behandeling. Verzoekster stelde dat haar gemachtigde op verschillende momenten was afgekapt en dat de rechter zich door tijdsdruk had laten leiden. De rechter had vragen gesteld over de staat van de woning van de verzoekende partij en had ook naar de meestertitel van de gemachtigde gevraagd, wat door verzoekster als vernederend werd ervaren.

De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van vooringenomenheid of schijn van vooringenomenheid van de rechter. De rechter had voldoende gelegenheid gegeven aan de gemachtigde om zijn standpunten naar voren te brengen en had niet gebreid aan de tijd voor de behandeling van de zaak. De vragen die de rechter stelde, waren volgens de wrakingskamer niet ongebruikelijk en dienden ter verduidelijking van de procedure. De wrakingskamer heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking ongegrond verklaard, waarbij de procedure in de hoofdzaak voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 522845 HA RK 21-136
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 29 juni 2021
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
Stichting De Alliantie,
gevestigd in Almere,
verder te noemen: verzoekster,
gemachtigde: E. de Jong.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • een e-mailbericht van verzoekster van 3 juni 2021 met daarin het wrakingsverzoek gericht tegen mr. M. Eversteijn;
  • de schriftelijke reactie van mr. M. Eversteijn van 7 juni 2021 met twee bijlagen, waaronder de zittingsaantekeningen van de zitting van 3 juni 2021;
  • een e-mailbericht van mr. H.J.J. Stellinga namens het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Almere van 10 juni 2021.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 22 juni 2021 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling is verschenen mevrouw [A] , verzoekende partij in de hoofdzaak. Namens verzoekster is, hoewel zij op juiste wijze is opgeroepen, niemand verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M. Eversteijn als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer UTR 21/2012. In deze zaak is mevrouw [A] de verzoekende partij in een voorlopige voorzieningsprocedure naar aanleiding van de sluiting van de woning van mevrouw [A] . Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Almere is de verwerende partij. Verzoekster is als belanghebbende aangemerkt in deze zaak omdat zij een handhavingsverzoek heeft ingediend.
2.2.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar wrakingsverzoek. Op 3 juni 2021 heeft een zitting plaatsgevonden in de hoofdzaak. Verzoekster is er mee bekend dat zij als belanghebbende slechts weinig spreektijd krijgt, maar in dit geval werd haar gemachtigde op verschillende momenten gekort en afgekapt door de rechter. Voorbeelden hiervan zijn dat de gemachtigde op de zitting aangaf dat de vloeren in de woning van mevrouw [A] verzadigd waren. Dit werd kort en strak afgedaan, zonder dat tegenspraak mogelijk was. Ook de stelling dat de vloer niet goed was schoongemaakt, werd door de rechter resoluut afgedaan met de mededeling dat De Alliantie hierin geen specialist is. Ook toen was er geen tegenspraak mogelijk. De rechter miskent en beledigt hiermee verzoekster als grote sociale verhuurder die wekelijks te maken heeft met vervuilde woningen. Daarnaast vroeg de rechter aan de gemachtigde van verzoekster of hij bekend was met een Latijnse rechtsterm en of hij wel een meestertitel heeft. Het antwoord van de rechter werd door de gemachtigde als zeer vernederend ervaren in combinatie met de proceshouding van mevrouw [A] . Verzoekster heeft het gevoel gehad dat de rechter haar aanwezigheid niet waardeerde en vooringenomen was door tijdsdruk.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij vragen heeft gesteld over de verzadigde betonnen vloeren, maar dat de gemachtigde van verzoekster zijn standpunt hierover niet kon onderbouwen. Ook op de vraag of hij de stelling kon onderbouwen dat de vloer niet goed was schoongemaakt, bleek de gemachtigde dit niet te kunnen. De rechter heeft aan het einde van de zitting aan alle betrokkenen gevraagd of zij alles hebben kunnen bespreken. Alle betrokkenen hebben daar bevestigend op geantwoord. Wat betreft het vragen naar de meestertitel schrijft de rechter dat als zij in de correspondentie geen meestertitel ziet staan, zij hier altijd naar vraagt zodat het goed kan worden opgenomen in het proces-verbaal en in de beslissing. Zij geeft daarna altijd aan dat zij het antwoord noteert. Deze vraag stelt zij in zijn algemeenheid. Zij heeft daarmee niet de intentie om de gemachtigde te vernederen. De Latijnse rechtsterm heeft zij uitgelegd omdat zij van de gemachtigde begreep dat hij geen jurist is. Ook daar heeft zij niet mee bedoeld hem te miskennen of te vernederen. Daar komt bij dat de sfeer van de zitting er een was waarin zij veel heeft uitgelegd omdat mevrouw [A] zonder advocaat of gemachtigde optrad en ook geen jurist is. Tot slot is de rechter van mening dat er geen sprake is geweest van tijdsdruk. De zaak stond als laatste zaak van de dag gepland en er was ruimte voor uitloop. De momenten dat de rechter door wilde met de behandeling zagen er op dat mevrouw [A] regelmatig de structuur verloor en de rechter haar meerdere keren heeft teruggebracht naar de kern van de zaak. Dit alles leidt voor de rechter tot de conclusie dat de veronderstelde rechterlijke partijdigheid in zijn geheel niet is gebleken.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoekster is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat zij vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
3.4.
De gronden van wraking zien op hetgeen op de zitting van 3 juni 2021 is gebeurd. De eerste grond gaat over het feit dat de gemachtigde van verzoekster zou zijn afgekapt en gekort op de zitting door de rechter. Uit de zittingsaantekeningen blijkt dat de gemachtigde van verzoekster de gelegenheid heeft gehad om als derde-belanghebbende het woord te voeren. De rechter heeft gevraagd naar de onderbouwing van de standpunten van verzoekster, onder meer over de staat van de vloeren in de woning van mevrouw [A] . Omdat de gemachtigde aangaf dit niet nader te kunnen onderbouwen, heeft de rechter hierop niet doorgevraagd. Ook blijkt uit de zittingsaantekeningen dat de rechter ruim de tijd heeft genomen voor deze zaak. Hieruit leidt de wrakingskamer niet af dat de rechter zich door enige tijdsdruk heeft laten leiden. Aan het einde van de zitting heeft de rechter aan alle betrokkenen gevraagd of iedereen alles heeft kunnen zeggen. Ook de gemachtigde van verzoekster heeft daarop bevestigend geantwoord. Deze feiten en omstandigheden leiden niet tot de conclusie dat sprake is geweest van vooringenomenheid van de rechter jegens verzoekster of dat zij de schijn daarvan heeft gewekt.
3.5.
Wat betreft de grond dat de gemachtigde zich vernederd heeft gevoeld nadat hem werd gevraagd of hij een meestertitel heeft en dat hem een Latijnse rechtsterm werd uitgelegd, oordeelt de wrakingskamer als volgt. Het is niet ongebruikelijk om in bestuursrechtelijke zaken te vragen of de gemachtigde op een zitting een jurist is. Behalve voor de juiste notering van de namen in een beslissing of een proces-verbaal geeft dat de rechter ook de mogelijkheid om rekening te houden met het taalgebruik op de zitting. Dat is voor de rechter ook de reden geweest om de Latijnse rechtsterm uit te leggen. Voor de procedurele rechtvaardigheid is het van belang dat iedereen weet waar de rechter het over heeft. De uitleg was, zo blijkt uit de zittingsaantekeningen, in dit geval niet alleen bedoeld voor de gemachtigde van verzoekster, maar ook voor mevrouw [A] die ook geen jurist is. Ook deze grond kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is geweest van vooringenomenheid van de rechter of dat zij de schijn daarvan heeft gewekt.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de rechter tegen wie het verzoek tot wraking is gericht, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team bestuursrecht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 21/2012 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. J.G. Nicholson en mr. C.S.K. Fung Fen Chung als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2021.
de griffier wegens afwezigheid van de voorzitter
wordt deze beslissing getekend door
de jongste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.