In deze wrakingszaak heeft verzoekster op 4 juni 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M. Eversteijn, de behandelend rechter in een voorlopige voorzieningsprocedure. De wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland heeft op 22 juni 2021 het verzoek behandeld. Verzoekster was van mening dat haar rechten waren geschonden omdat zij niet op de hoogte was gesteld van de aanwezigheid van Stichting de Alliantie als derde belanghebbende in de procedure. Tijdens de zitting op 3 juni 2021 was verzoekster aanwezig, maar zij voelde zich overvallen door de aanwezigheid van de gemachtigde van De Alliantie. De rechter heeft echter aangegeven dat verzoekster op de hoogte was gesteld van de uitnodiging van De Alliantie en dat zij voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunten naar voren te brengen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid van de rechter. De beslissing van de rechter om De Alliantie als derde belanghebbende toe te laten, werd als een procedurele beslissing beschouwd en vormt geen grond voor wraking. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure met zaaknummer UTR 21/2012 voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voor het wrakingsverzoek.