In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. Cakal. De zaak betreft een bestuursrechtelijk geschil waarbij verzoekster in beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genomen op 11 december 2020. Na het indienen van het beroep heeft verweerder op 8 april 2021 aangegeven dat hij terugkomt op het eerdere besluit en dit intrekt. Vervolgens heeft verweerder op 29 maart 2021 een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen, waardoor verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van verzoekster om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 534,-, wat bestaat uit 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor van 1. Daarnaast is bepaald dat verweerder ook het griffierecht aan verzoekster moet betalen, conform artikel 8:41, zevende lid van de Awb.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 534,- aan proceskosten aan verzoekster. Deze uitspraak is gedaan door rechter mr. R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.