ECLI:NL:RBMNE:2021:2813

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
522479 / HA RK 21-121
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure ongegrond verklaard

In deze wrakingszaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2021 het verzoek tot wraking van mr. L.A. Banga ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die zich benadeeld voelde in een bestuursrechtelijke procedure tegen het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was en de procedure onterecht had vertraagd door verweerder meerdere kansen te geven om een verweerschrift in te dienen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de vertraging in de procedure te wijten was aan de coronapandemie en dat de rechter gebruik had gemaakt van haar bevoegdheid om stukken op te vragen om een volledig beeld van de zaak te krijgen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De beslissing van de rechter om de procedure op deze manier te behandelen was een procesbeslissing en niet een blijk van partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond. De procedure van de verzoeker met zaaknummer UTR 20/80 WOB V105 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 522479 / HA RK 21-121
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
25 juni 2021
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek van 29 mei 2021;
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van mr. L.A. Banga van 3 juni 2021.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 11 juni 2021 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. Mr. L.A. Banga is niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. L.A. Banga als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer UTR 20/80 WOB V105. In die zaak gaat het om een verzoek dat verzoeker heeft ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (verweerder) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Verweerder heeft niet gereageerd op brieven van de rechtbank waarin haar een termijn is gesteld voor het indienen van een verweerschrift. De rechtbank was voornemens de behandeling in september/oktober 2020 te plannen, maar heeft de behandeling meerdere malen uitgesteld om verweerder alsnog in de gelegenheid te stellen een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft vier keer de kans gekregen om te reageren. Verweerder zou de brieven van 27 maart 2020 en 9 juni 2020 niet hebben ontvangen, maar dat is onjuist, omdat deze brieven door de rechtbank aangetekend zijn verstuurd. De rechtbank had deze onjuiste informatie van verweerder niet ten nadele van verzoeker mogen accepteren. De hele gang van zaken is ten nadele van verzoeker.
Verweerder heeft bij brief van 30 oktober 2020 het gevraagde asbestinventarisatierapport overgelegd met een beroep op artikel 8:29 Awb. Verzoeker is door de rechtbank niet tijdig hierover geïnformeerd, maar is pas met deze brief bekend geraakt toen hij de brief van de rechtbank van 27 mei 2021 ontving. Verzoeker heeft een gedeelte van dat rapport in een andere procedure die bij de rechtbank loopt wel gekregen. Door in deze procedure te stellen dat het rapport geheim moet blijven, probeert verweerder de rechtbank met onjuiste informatie te misleiden. Het rapport is tot op heden niet aan verzoeker verstrekt. Ook deze gang van zaken is in het nadeel van verzoeker.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. De rechter heeft niet nader inhoudelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht partijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer maakt uit de brief van de rechtbank aan verzoeker van 27 mei 2021 op dat de planning van de zitting door de coronapandemie langer heeft geduurd dan gebruikelijk. De rechtbank heeft om verdere vertraging te voorkomen de extra tijd benut om stukken en het verweerschrift bij verweerder op te vragen om een zo volledig mogelijk beeld van de standpunten van partijen te krijgen. De wrakingskamer constateert met verzoeker dat verweerder meerdere kansen heeft gekregen om een verweerschrift in te dienen en dat de mondelinge behandeling van het beroep meermaals is uitgesteld. De rechtbank informeert verzoeker bij brief van 27 mei 2021 over de omstandigheden die tot deze gang van zaken hebben geleid. De wrakingskamer kan zich voorstellen dat dit een voor verzoeker ongelukkige gang van zaken is. Het is echter aan de rechter om te bepalen welke stukken zij van partijen wenst te krijgen om tot een juiste beoordeling van de zaak te kunnen komen. De beslissing van de rechter om verweerder (telkens) een termijn te geven voor het indienen van een verweerschrift, is een procesbeslissing.
Een als negatief ervaren procesbeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Dit is alleen anders als de motivering van de beslissing, gelet op alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de beslissing heeft genomen. Daar is in deze zaak niet van gebleken.
Uit de feiten en omstandigheden die verzoeker aanvoert blijkt niet dat de rechter doelbewust de procedure vertraagt om verweerder te bevoordelen, zoals verzoeker lijkt te stellen. Er zijn concrete omstandigheden door de beperkingen als gevolg van de coronapandemie benoemd, die ertoe hebben geleid dat geplande zittingen niet door hebben kunnen gaan. De rechter heeft in die periode gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om stukken op te vragen. De vaststelling van verzoeker dat verweerder de brieven van 27 maart 2021 en 9 juni 2021, waarin verweerder wordt gevraagd stukken in te dienen, moet hebben ontvangen, is feitelijk niet juist. Deze brieven zijn niet aangetekend verstuurd. Van een zwaarwegende aanwijzing dat de rechter tegenover verzoeker vooringenomen is, blijkt aldus niet.
3.4.
Over de brief van 30 oktober 2020 en het beroep van verweerder op artikel 8:29 Awb ten aanzien van het asbestinventarisatierapport, wordt het volgende overwogen. Met de brief van 10 mei 2021 heeft de rechtbank verzoeker op de hoogte gebracht van het verzoek van verweerder tot geheimhouding van het asbestinventarisatierapport van DAP en niet-geanonimiseerde e-mails. Die stukken had verweerder op 30 oktober 2020 respectievelijk op 11 januari 2021 naar de rechtbank gestuurd. Verzoeker had van het beroep van verweerder op geheimhouding van het asbestinventarisatierapport eerder op de hoogte gesteld kunnen worden. Die constatering leidt echter niet tot de conclusie dat de rechter tegenover verzoeker vooringenomen is. Niet is gebleken van het bewust achterhouden van informatie voor verzoeker. De rechtbank heeft in haar brief van 27 mei 2021 juist uitgebreid en transparant uitgelegd aan verzoeker hoe de procedure tot dan toe is verlopen. Ook het feit dat naar de mening van verzoeker verweerder de rechter met onjuiste informatie zou proberen te misleiden kan niet tot de conclusie leiden dat de rechter vooringenomen is. Verzoeker verwijt verweerder dat hij de rechter op het verkeerde been zet. Een handeling van verweerder (misleiding van de rechter, aldus verzoeker) kan echter niet worden ‘toegerekend’ aan de rechter en kan dus ook niet leiden tot de conclusie dat de rechter vooringenomen is.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team Bestuursrecht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 20/80 WOB V105 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, en mr. A. van Dijk en
mr. A.M. Crouwel, als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.F. van Dam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2021.
de griffier de voorzitter
de griffier is buiten staat
deze beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.