ECLI:NL:RBMNE:2021:2748

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
20/4449 en 20/4450
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand en jongerennorm in het bestuursrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2021, hebben eisers, een alleenstaande jongere en zijn ouder(s), beroep ingesteld tegen besluiten van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Ferm Werk. De primaire besluiten, genomen op 20 mei en 2 juli 2020, hielden in dat het recht op bijstand ongewijzigd werd voortgezet zonder toekenning van een aanvulling op de jongerennorm. De bestreden besluiten van 26 oktober 2020 verklaarden het bezwaar van eisers ongegrond. Tijdens de zitting op 2 juni 2021, die via Skype plaatsvond, hebben eisers aangevoerd dat hun ouders niet in staat zijn om aan hun onderhoudsplicht te voldoen, omdat hun inkomen onder het bijstandsniveau is gedaald. De rechtbank oordeelde dat het aan eisers was om aan te tonen dat hun noodzakelijke kosten van het bestaan boven de bijstandsnorm uitgingen en dat zij voor deze kosten geen beroep konden doen op hun ouders. De rechtbank concludeerde dat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd van hun noodzakelijke kosten en dat zij wel degelijk een beroep konden doen op hun ouders, die een groot deel van hun kosten dekken. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/4449 en UTR 20/4450

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Ferm Werk, verweerder

(gemachtigde: P. van der Voorn).

Procesverloop

Bij besluiten van 20 mei 2020 en 2 juli 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder het recht op bijstand ongewijzigd voortgezet en geen aanvulling op de jongerennorm toegekend.
Bij afzonderlijke besluiten van 26 oktober 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021 via Skype. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eisers ontvingen bijstand naar de norm van een alleenstaande jonger dan 21 jaar op grond van de Participatiewet (Pw). Op dit moment ontvangen eisers studiefinanciering.
2. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank wijst deze verzoeken toe. Eisers hoeven daarom geen griffierecht te betalen.
3. In geschil is of eisers in aanmerking komen voor bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Pw.
4. Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat eisers niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Pw omdat niet is gebleken dat de noodzakelijk kosten van het bestaan uitgaan boven de bijstandsnorm. Van een zeer bijzondere situatie op grond waarvan afstemming zou moeten plaatsvinden op grond van artikel 18 Pw is volgens verweerder niet gebleken.
5. Eisers voeren in beroep aan dat hun ouders niet in staat zijn om te voldoen aan hun onderhoudsplicht omdat hun inkomen is gedaald tot onder het bijstandsniveau. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat zij schulden is aangegaan om alle kosten van eisers (haar kinderen) te kunnen betalen. Volgens eisers heeft verweerder niet heeft voldaan aan de onderzoeksplicht.
6. Op grond van artikel 12 van de Pw, voor zover van belang, heeft een persoon recht op bijzondere bijstand voor zover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan boven de bijstandsnorm uitgaan en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders omdat de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn.
7. De rechtbank is van oordeel dat het aan eisers is om aan te tonen dat hun noodzakelijke kosten van het bestaan boven de bijstandsnorm uitgingen en dat zij voor deze kosten geen beroep konden doen op hun ouders. Eisers hebben immers verzocht om bijzondere bijstand en dat betekent dat zij feiten en omstandigheden moeten stellen op grond waarvan zij daar voor in aanmerking komen. Verweerder heeft de onderzoeksplicht daarom niet geschonden.
8. De rechtbank stelt vast dat eisers hun noodzakelijke kosten niet hebben aangetoond omdat zij geen dan wel niet alle stukken (zoals bankafschriften) hebben overgelegd waaruit hun bestedingspatroon blijkt. Dat eisers wel inzicht hebben gegeven in de kosten die hun ouders voor hen maakten, maakt dit niet anders. Op grond van artikel 12 van de Pw gaat het immers om de noodzakelijke kosten die eisers zelf maken en die boven de bijstandsnorm uitgaan en waarvoor zij geen beroep kunnen doen op hun ouders. Gebleken is juist dat eisers wel een beroep konden doen op hun ouders, hun ouders betaalden immers een groot deel van hun (noodzakelijke) bestaanskosten. Niet is gebleken dat de ouders van eisers onder bijstandsniveau leefden. De beroepsgronden van eisers slagen daarom niet.
9. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.