In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 28 juni 2021, gaat het om een verzoek van de verzoekster, een inwoner van Polen, om vergoeding van haar proceskosten in een bestuursrechtelijke procedure tegen de Belastingdienst/Toeslagen. De verzoekster was in beroep gegaan tegen een besluit van de Belastingdienst, genomen op 31 december 2020, waarin geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase werd toegekend. Op 10 juni 2021 heeft de Belastingdienst echter medegedeeld dat zij alsnog een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase zou toekennen. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten in de beroepsfase.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. De Belastingdienst heeft in zijn brief van 10 juni 2021 aangegeven dat zij bereid is om een bedrag van € 525,- toe te kennen aan verzoekster, mits zij haar beroep intrekt. De rechtbank stelt vast dat de proceskosten van verzoekster, die door de Belastingdienst moeten worden vergoed, op € 525,- worden vastgesteld. Dit bedrag is gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor van 1.
Daarnaast moet de Belastingdienst ook het griffierecht aan verzoekster betalen, zoals bepaald in artikel 8:41 Awb. De rechtbank heeft de Belastingdienst veroordeeld tot betaling van € 525,- aan proceskosten aan verzoekster. Deze uitspraak is gedaan door rechter J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier A.M. Slierendrecht, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.