Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoekster heeft op 16 februari 2021 verzocht om een urgentieverklaring voor woonruimte voor haar en haar drie minderjarige kinderen. Zij beschikt niet meer over woonruimte vanwege een verbroken relatie, als gevolg van fysiek geweld door en drugsverslaving van haar ex-partner. Na het verbreken van de relatie is haar ex-partner in hun gezamenlijke koopwoning blijven wonen en hebben verzoekster en haar kinderen een periode bij een vriend verbleven. Sinds 10 mei 2021 leidt verzoekster een zwervend bestaan en verblijft ze elke nacht ergens anders. De gezamenlijke koopwoning is verkocht en de overdracht heeft op 17 mei 2021 plaatsgevonden.
3. Verweerder heeft de aanvraag voor een urgentieverklaring afgewezen, omdat verzoekster niet aan de zogenaamde randvoorwaarden van artikel 3.2 van de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2019 (hierna Verordening) voldoet. Ten eerste heeft verzoekster niet vanaf het moment dat zij het woonprobleem kon zien aankomen in voldoende mate gereageerd op alle bij het huishouden passende woningaanbiedingen in alle gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek.Volgens verweerder heeft verzoekster niet vaak genoeg op een woning gereageerd en heeft zij alleen gereageerd op woningen in [woonplaats] in plaats van woningen in de gehele regio. Ten tweede heeft verzoekster volgens verweerder niet aangetoond dat het woonprobleem niet had kunnen worden voorkomen.Verzoekster had immers de gezamenlijke koopwoning (tijdelijk) kunnen claimen. Tot slot heeft verweerder geen aanleiding gezien de hardheidsclausule toe te passen.
Wat ligt ter beoordeling voor?
4. Verzoekster werd in het primaire besluit verweten dat zij twee woningaanbiedingen had geweigerd. Omdat verzoekster in bezwaar gemotiveerd had bestreden dat haar dit niet kon worden verweten, heeft verweerder in het bestreden besluit en ter zitting aangegeven dat dit haar niet meer wordt tegengeworpen. Dit valt dus niet meer onder de beoordeling van de voorzieningenrechter. Daarnaast werd in het primaire besluit verzoekster ook tegengeworpen dat zij niet had aangetoond dat er geen, al dan niet tijdelijke, alternatieve oplossing voor haar woonprobleem was.Omdat dit in het bestreden besluit niet meer genoemd staat, gaat de voorzieningenrechter er van uit dat ook dit niet meer wordt tegengeworpen. Ter beoordeling liggen dus alleen voor de randvoorwaarden genoemd in artikel 3.2, eerste en tweede lid, van de Verordening.
Heeft verzoekster voldoende gereageerd op woningaanbiedingen?
5. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij wel voldoende heeft gereageerd op woningaanbiedingen. Zij staat ingeschreven op Woningnet en heeft de spoedzoekregeling geactiveerd. Omdat zij drie minderjarige kinderen heeft, is zij op zoek naar een eengezinswoning. Zij kan echter, in de hoogste huurcategorie waar zij gezien haar inkomen onder valt, niet op korte termijn over zo’n woning beschikken. Als zij een woning zou accepteren die ongeschikt voor haar situatie is, zoals een tweekamer appartement, dan verliest ze haar opgebouwde zoekwaarde waardoor zij niet op (korte) termijn wel over geschikte woonruimte kan beschikken. Verder stelt verzoekster dat zij geen woning buiten [woonplaats] kan accepteren, omdat dit niet te combineren is met haar werk, kinderen, school en opvang.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat verzoekster in april negen keer, in maart acht keer, in februari negen keer, in januari zes keer en in december vier keer heeft gereageerd op het woningaanbod. Volgens verweerder mag van iemand die in een noodsituatie verkeert, verwacht worden dat hij tenminste tien tot twaalf keer per maand reageert op woningaanbod. Verweerder heeft op zitting nog toegelicht dat een woningzoekende op drie woningen tegelijkertijd ingeschreven kan staan. Als duidelijk wordt dat een inschrijving weinig kans maakt, kan op die woning uitgeschreven worden, waardoor weer op een andere woning kan worden ingeschreven. Verder heeft verweerder op zitting te kennen gegeven dat er vanaf 1 maart 2021 in de regio Gooi en Vechtstreek 21 vierkamerwoningen boven de € 678,- zijn gepubliceerd en 16 driekamerwoningen.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij begrip heeft voor de moeilijke situatie waarin verzoekster en haar gezin zich bevinden en ziet dat het verkrijgen van een woning wenselijk is. Dat leidt echter niet direct tot de conclusie dat verweerder aan verzoekster urgentie had moeten verlenen. Bepalend voor het verlenen van een urgentieverklaring is dat aan alle daarvoor geldende voorwaarden uit de Verordening is voldaan. Deze voorwaarden mogen streng zijn en hierbij mag veel worden gevraagd van degene die om urgentie vraagt. Het is namelijk zo dat er in de regio Gooi en Vechtstreek, net als in veel andere regio’s in Nederland, een tekort bestaat aan sociale huurwoningen. Daardoor zijn er veel gezinnen die niet in een wenselijke woonsituatie verkeren. Gelet op de schaarste van woningen kan echter niet aan al deze gezinnen urgentie worden verleend, en mag dit beperkt worden tot de meest uitzonderlijke gevallen.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat verzoekster niet voldoende heeft gereageerd op woningaanbiedingen. Zoals de voorzieningenrechter onder 7 heeft overwogen is urgentieverlening beperkt tot de meest uitzonderlijke gevallen. Dit betekent ook dat verweerder een actieve houding van verzoekster mag verlangen. Hoewel verzoekster op meerdere woningen heeft gereageerd, heeft verweerder mogen stellen dat verzoekster dit niet voldoende heeft gedaan. Verweerder heeft verzoekster mogen tegenwerpen dat zij, in ieder geval in het begin, alleen heeft gereageerd op woningen in [woonplaats] . De voorzieningenrechter begrijpt dat het voor verzoekster vanwege haar werk, de school en opvang van haar kinderen, en de afstemming met haar ex-partner wenselijk is om in [woonplaats] te wonen. Dit maakt echter niet dat niet van haar kan worden verwacht dat zij ook op woningen buiten [woonplaats] reageert. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder een beeld heeft geschetst van de hoeveelheid drie- en vierkamerwoningen die in de regio beschikbaar komen. Het aantal reacties van verzoekster ligt hier duidelijk onder. Dit heeft verweerder haar mogen tegenwerpen. Het is begrijpelijk dat verzoekster graag wil dat haar kinderen een eigen slaapkamer hebben, waardoor ze wellicht niet op driekamerwoningen reageert. Maar omdat urgentie is bedoeld voor noodsituaties, mag verweerder van verzoekster verlangen dat zij ook op woningen reageert die niet aan haar persoonlijke voorkeur voldoen. Dat het bij het accepteren van zo’n woning nog langer duurt voordat zij in aanmerking komt voor een woning die wel aan haar wensen voldoet, staat hier niet aan in de weg. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, gaat in dat geval niet de gehele zoekwaarde verloren, maar blijft er 75% staan. Het duurt dan weliswaar nog steeds langer voordat verzoekster in een voorkeurswoning voor haar komt, maar dat maakt niet dat niet van haar mag worden verlangd dat zij in eerste instantie op andere woningen reageert. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder van verzoekster heeft mogen verlangen dat zij op meer woningen reageert dan zij heeft gedaan. Daardoor voldoet ze niet aan de randvoorwaarde genoemd onder artikel 3.2, tweede lid, van de Verordening.
Dient de voorzieningenrechter nog op andere voorwaarden voor urgentieverlening in te gaan?
9. Omdat verweerder de aanvraag al af heeft mogen wijzen omdat niet aan de randvoorwaarde onder artikel 3.2, tweede lid, van de Verordening is voldaan, zal de voorzieningenrechter niet meer ingaan op het verwijt van verweerder dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij het woonprobleem niet had kunnen voorkomen. Mocht de rechtbank immers van oordeel zijn dat verweerder haar dit verwijt niet mocht maken, dan zou dit de uitkomst van het besluit alsnog niet veranderen. Ook zal de voorzieningenrechter niet ingaan op de beroepsgrond waarin wordt betoogd dat verzoekster wel voldoet aan de voorwaarden voor een zeer ernstige noodsituatie, zoals uiteengezet in artikel 3.3, aanhef en onder 3, van de Verordening. Hier wordt immers pas aan toegekomen als aan de randvoorwaarden is voldaan, en dat is hier niet het geval.
Had verweerder de hardheidsclausule moeten toepassen?
10. Verzoekster betoogt dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen omdat zij in een schrijnende situatie verkeert. Op dit moment heeft ze geen woonruimte en leidt ze met haar drie minderjarige kinderen een zwervend bestaan. Ze verblijft elke nacht ergens anders, bij een vriend of familielid. Ze kan wel terecht bij de daklozenopvang, maar verblijft dan in hetzelfde gebouw als verslaafden. Dat wil ze haar kinderen niet aandoen. Verder wijst verzoekster er op dat ze op dit moment verder haar leven op de rit heeft. Deze situatie zorgt echter voor veel stress, wat verlies van haar baan en daardoor geldproblemen tot gevolg kan hebben.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. Artikel 4.2, tweede lid, van de Verordening bepaalt dat verweerder bevoegd is om af te wijken van de verordening als toepassing hiervan naar zijn oordeel tot niet gerechtvaardigde hardheid leidt. Verweerder heeft veel vrijheid bij het toepassen van de hardheidsclausule. De voorzieningenrechter kan een besluit om de hardheidsclausule niet toe te passen daarom alleen zeer terughoudend beoordelen. De voorzieningenrechter vindt het niet onredelijk als verweerder de hardheidsclausule alleen toepast in levensbedreigende of andere zeer uitzonderlijke gevallen. Dat komt omdat de hardheidsclausule een ‘uitzondering op de uitzondering is’. Urgentieregels maken al een uitzondering op de normale verdeling van beschikbare woonruimte in de regio, en de hardheidsclausule is daarop weer een uitzondering. De voorzieningenrechter ziet in dat de situatie van verzoekster en haar kinderen, zacht gezegd, zeer vervelend is, maar vindt toch dat verweerder heeft mogen stellen dat de situatie niet levensbedreigend of zeer uitzonderlijk is. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat verzoekster en haar kinderen terecht kunnen bij daklozenopvang, waardoor zij wel een dak boven hun hoofd hebben. Hoewel dit verre van ideaal is, heeft verweerder aanwijzingen dat het niet meer lang duurt voordat verzoekster in aanmerking komt voor een woning op Woningnet. Er is haar twee keer eerder een aanbod gedaan voor een geschikte woning, staat ze al zeven jaar ingeschreven in Woningnet, en zijn de posities waar zij eindigt wanneer ze op woningen reageert relatief hoog. De verwachting van verweerder op dit moment is daardoor dat zij en haar gezin niet lang meer in deze positie zal verkeren.
Wat is de beslissing van de voorzieningenrechter?
12. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder de aanvraag om urgentieverlening heeft mogen afwijzen. Verzoekster heeft namelijk niet voldoende op passend woningaanbod gereageerd en voldoet daardoor niet aan de randvoorwaarden. Daarnaast heeft verweerder de hardheidsclausule niet hoeven toepassen. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.