ECLI:NL:RBMNE:2021:274

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/3169
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld bij rugklachten en zwangerschap

Op 21 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I.M. de Groot-Sikora, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door S.N. Westmaas. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 juli 2020, waarbij haar ziekengeld per 1 juni 2020 werd beëindigd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van het Uwv heeft gevolgd.

De zaak betreft de beëindiging van het ziekengeld van eiseres, die rugklachten had en in een beginnende zwangerschap verkeerde. Eiseres was van mening dat de verzekeringsartsen haar niet zorgvuldig hadden behandeld, omdat zij niet voor een onderzoek waren opgeroepen. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om tot een medisch oordeel te komen, ook zonder haar aanwezigheid. Eiseres had deze bezwaren niet eerder in haar bezwaar- en beroepschriften naar voren gebracht, waardoor de rechtbank de handelswijze van de verzekeringsartsen niet onzorgvuldig vond.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de medische rapporten voldoende onderbouwden dat eiseres op 1 juni 2020 geschikt was voor haar werk als productiemedewerker. De rechtbank wees erop dat eiseres te laat was met het verzoek om nieuwe medische stukken aan te leveren ter ondersteuning van haar beroep. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3169

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

21 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. de Groot-Sikora),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 23 juli 2020 (het bestreden besluit). Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek op de zitting heeft met behulp van Skype plaatsgevonden op 21 januari 2021. Eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder waren aanwezig. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. Partijen zijn op de zitting gewezen op de mogelijkheid om tegen deze mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.

Overwegingen

1. De zaak gaat over het besluit van 29 mei 2020, waarbij verweerder het ziekengeld dat eiseres ontving heeft beëindigd per 1 juni 2020. Met het bestreden besluit is het bezwaar dat eiseres daartegen heeft ingesteld ongegrond verklaard. Aan de beëindiging van het ziekengeld liggen medische rapporten ten grondslag.
2. Eiseres heeft rugklachten. Zij vindt het niet zorgvuldig dat de verzekeringsartsen van verweerder haar niet hebben opgeroepen voor hun spreekuur om haar te onderzoeken. De rechtbank is het daar niet mee eens. De verzekeringsartsen zijn vanwege de maatregelen rondom het coronavirus terughoudend in het houden van spreekuren. Zij hebben hier de afweging gemaakt dat zij ook zonder eiseres zelf te zien voldoende informatie hebben voor een medisch oordeel. Zij mogen die afweging als arts maken. Eiseres heeft dit bovendien niet in haar bezwaar- en beroepschriften aan de orde gesteld: pas op de zitting bleek dat zij het zelf belangrijk vond om uitgenodigd te worden voor het spreekuur. Dat hebben de verzekeringsartsen dus niet kunnen meewegen. De rechtbank vindt de handelswijze van de verzekeringsartsen niet onzorgvuldig.
3. De rechtbank oordeelt verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de rugklachten en de beginnende zwangerschap van eiseres geen reden vormden om te zeggen dat zij op 1 juni 2020 ongeschikt was voor haar voormalige werk als productiemedewerker. De stukken van de ivf-kliniek en van de huisarts die daar bij de rechtbank tegenover zijn gesteld geven geen aanleiding om daar anders naar te kijken. Uit deze stukken kan niet worden afgeleid dat sprake was van andere of ergere klachten, dan de klachten waar de verzekeringsartsen al rekening mee hielden. Eiseres heeft op de zitting gevraagd om alsnog nieuwe medische stukken aan te mogen leveren om haar beroep te onderbouwen, maar daarvoor was het te laat. Er is in deze procedure bij de rechtbank ruimschoots de tijd geweest en eiseres had eerder moeten vragen om de behandeling van de zaak uit te stellen.
4. De rechtbank volgt dus de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Op basis daarvan heeft verweerder het ziekengeld van eiseres terecht beëindigd. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
B.A. Rietema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2021.
de griffier is verhinderd om het
proces-verbaal te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.