ECLI:NL:RBMNE:2021:273

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
UTR 19/1588
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering splitsingsvergunning voor pand in Utrecht en de gevolgen voor eiseres

In deze zaak heeft eiseres, de B.V., de benedenverdieping van een pand in Utrecht gekocht. Voor deze aankoop was een splitsingsvergunning vereist, welke door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, is geweigerd. De weigering was gebaseerd op het feit dat het pand niet voldeed aan het rechtens verkregen niveau, dat wil zeggen de vereisten van een eerder verleende bouwvergunning. Ondanks dat er inmiddels een splitsingsvergunning is verleend, heeft eiseres nog steeds procesbelang, omdat zij schade heeft geleden door de eerdere weigering. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gesteld dat het pand niet voldeed aan de bouwvergunning, die niet vernietigd was, zoals eiseres beweerde. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en haar verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toestand van het gebouw zich verzet tegen splitsing en dat de juridische situatie op het moment van de beslissing van verweerder nog steeds geldig was. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de weigering van de splitsingsvergunning om andere redenen dan de Huisvestingsverordening was, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1588

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: M.J.H. Buijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Geleijnse).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de door de eigenaren aangevraagde splitsingsvergunning voor het pand aan de [adres] te [woonplaats] geweigerd.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarbij heeft eiseres verzocht om vergoeding van de schade die zij heeft geleden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
Op 11 januari 2016 heeft eiseres de benedenverdieping van het pand aan de [adres] te [woonplaats] gekocht van [A] en [B] . Om tot levering van de benedenverdieping over te kunnen gaan, was een splitsingsvergunning van verweerder nodig. [A] en [B] hebben deze aangevraagd op 14 december 2017.
Ook [A] en [B] hebben bezwaar gemaakt en beroep ingesteld tegen de afwijzing van de aanvraag om een splitsingsvergunning. Het beroep van [A] en [B] is door de rechtbank geregistreerd onder nummer UTR 19/1826 en op de zitting van 2 oktober 2020 gelijktijdig behandeld met het beroep van eiseres.
Procesbelang
Ter zitting is de rechtbank bekend geworden met het feit dat aan [A] en [B] op 15 september 2020 alsnog een splitsingsvergunning is verleend. De rechtbank ziet zich daarom allereerst geplaatst voor de vraag of eiseres nog wel procesbelang heeft bij een uitspraak van de rechtbank in deze zaak.
Omdat aan [A] en [B] inmiddels een splitsingsvergunning is verleend, kan eiseres met haar beroep niet méér bereiken dan wat zij met het beroep beoogde te bereiken. Hierin is dus geen actueel en reëel belang gelegen bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Belang bij een uitspraak bestaat nog wel als eiseres stelt schade te hebben geleden en zij tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat zij dergelijke schade daadwerkelijk en als gevolg van het bestreden besluit heeft geleden.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij schade heeft geleden als gevolg van de jarenlange vertraging van de levering van de benedenverdieping. Eiseres is eigenaar van de naastgelegen Apotheek aan de [adres] en is voornemens om na levering van de benedenverdieping een gezondheidscentrum te vestigen in het pand. Hiervoor heeft zij al een omgevingsvergunning aangevraagd en deze is ook verleend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van het bestreden besluit schade heeft geleden. Dit betekent dat de rechtbank het beroep inhoudelijk kan beoordelen.
De afwijzing van de aanvraag
Verweerder heeft de aanvraag voor de splitsingsvergunning afgewezen, omdat de toestand van het gebouw zich uit het oogpunt van onderhoud verzet tegen splitsing in twee appartementsrechten. De te splitsen appartementsrechten dienen minimaal te voldoen aan het rechtens verkregen niveau, waarmee wordt bedoeld dat indien er in het verleden eisen zijn gesteld aan de woning middels een afgegeven (bouw/omgevings)vergunning, de woning daaraan moet voldoen. Op 20 augustus 2015 is een omgevingsvergunning verleend, maar voor de bovenverdieping kan geen ‘voltooidverklaring’ worden afgegeven. Uit inspectierapporten van 8 augustus en 25 september 2017 blijkt dat bij de verbouwing van de bovenverdieping enkele bouwkundige zaken niet op orde zijn.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit verwijst naar een omgevingsvergunning die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bij uitspraak van 14 november 2018 [1] is vernietigd. Verder is aan eiseres bij besluit van 20 juli 2018 een omgevingsvergunning verleend voor de vestiging van een gezondheidscentrum en heeft verweerder een nummerbesluit genomen waarbij [adres] bij [adres] is gevoegd.
8. De rechtbank overweegt hierover dat het niet juist is dat de ABRvS de omgevingsvergunning die op 20 augustus 2015 aan [A] en [B] is verleend, heeft vernietigd. De rechtbank had het besluit op bezwaar tegen de verlening van de omgevingsvergunning bij uitspraak van 5 april 2017 vernietigd en daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De ABRvS heeft vervolgens de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand waren gelaten. De verleende vergunning zelf is echter op geen enkel moment in de procedure geschorst of herroepen door de rechtbank of de ABRvS. De juridische situatie op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam, en ook op het moment van de zitting, was dat de verleende omgevingsvergunning nog van kracht was en dat verweerder weer op het bezwaar moet gaan beslissen. Dit betekent dat verweerder van deze omgevingsvergunning uit kon gaan voor het bepalen van het rechtens verkregen niveau. Dat aan eiseres in de bezwaarfase ook een omgevingsvergunning is verleend, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor het nummerbesluit dat verweerder heeft genomen.
9. Eiseres heeft verder aangevoerd dat met de splitsingsvergunning en de overdracht van de eerste bouwlaag ook een einde komt aan de huidige illegale situatie van de exploitatie van een fastfoodketen-restaurant zonder horecavergunning. Bij uitspraak van 10 januari 2019 (UTR 17/4679) heeft de rechtbank namelijk de door verweerder op 28 februari 2017 afgegeven omgevingsvergunning voor horecacategorie D2 in het pand vernietigd.
10. Hiervoor geldt hetzelfde als hiervoor is overwogen over de omgevingsvergunning die bij besluit van 20 augustus 2015 is verleend. De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 januari 2019 niet de omgevingsvergunning vernietigd (of herroepen), maar het besluit op bezwaar tegen de verlening van deze vergunning. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Bovendien is de omstandigheid of door de verlening van de splitsingsvergunning al dan niet een einde komt aan een bestaande illegale situatie, niet relevant bij de beoordeling van een aanvraag om een splitsingsvergunning. Het is immers geen criterium waaraan getoetst moet worden.
11. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat verweerder zijn bevoegdheid op grond van de Huisvestingsverordening heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Eiseres verwijst daarbij naar een passage uit een vonnis in kort geding tussen eiseres en [A] en [B] van 6 juni 2018, waarin de rechtbank overweegt dat er twijfels bestaan over de juistheid van het besluit tot weigering van de splitsingsvergunning. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder de splitsingsvergunning heeft geweigerd om andere redenen dan de Huisvestingsverordening daarvoor biedt. Verweerder heeft op de zitting ook bevestigd dat bijvoorbeeld de illegale kamerverhuur geen rol heeft gespeeld bij de weigering van de splitsingsvergunning.
12. Eiseres heeft niet bestreden dat de toestand van het gebouw zich uit het oogpunt van onderhoud verzet tegen splitsing. Bij uitspraak van vandaag op het beroep van [A] en [B] (hiervoor onder rechtsoverweging 2 genoemd) heeft de rechtbank ook geoordeeld dat verweerder zich terecht op dat standpunt heeft gesteld.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Omdat het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek van eiseres om schadevergoeding af.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzitter, en mr. L.M. Reijnierse en mr. H.H.L. Krans, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.