Overwegingen
Komt het beroep voor inhoudelijke behandeling in aanmerking?
1. In het verweerschrift merkt verweerder op dat de in het beroepschrift aangehaalde gronden vrijwel gelijk zijn aan de gronden uit het bezwaarschrift, zonder dat eiseres ingaat op de beslissing op bezwaar. Verweerder vraagt zich daarom af of deze herhaalde gronden dan wel voor een inhoudelijke behandeling in aanmerking komen. De rechtbank is van oordeel dat dit wel het geval is. Eiseres heeft in het beroepschrift namelijk niet volstaan met het simpelweg herhalen van de gronden van het bezwaar, maar heeft ook inhoudelijke argumenten tegen de beslissing op bezwaar aangevoerd. De rechtbank zal daarom de zaak inhoudelijk behandelden.
Wat was en is de feitelijke situatie?
2. Op het moment van de vergunningverlening was de situatie als volgt. De schuur stond op het perceel met kadastraal nummer [nummer 1] . Op datzelfde perceel stond aan de straatkant ( [straat] ) een woning, met nummer [nummer 2] . Achter de woning lag een gebouw met nummer [nummer 3] . Schuin achter dat gebouw lag de schuur waar het hier over gaat.
Op het moment van de vergunningverlening was het perceel met nummer [nummer 1] eigendom van vergunninghouders. Zij waren daarmee de eigenaar van de woning met nummer [nummer 2] , het gebouw met nummer [nummer 3] en de schuur. Zij verhuurden de woning met nummer [nummer 2] . Deze verhuurder had geen toegang tot het deel van het perceel, gelegen achter de woning. De verhuurder had dus geen toegang tot het gebouw met nummer [nummer 3] noch de schuur waar het hier over gaat. Dat deel van het perceel was alleen toegankelijk via het perceel van de vergunninghouders (de [adres 2] te [plaats] ). Zij woonden en wonen in de [straat] , die parallel loopt aan de [straat] . Hun perceel grenst met de achterzijde aan het perceel met nummer [nummer 1] .
Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de situatie na de beslissing op bezwaar is gewijzigd. De vergunninghouders hebben de woning met nummer [nummer 2] verkocht aan hun zoon en het perceel met nummer [nummer 1] is kadastraal gesplitst. Na de verkoop van de woning met nummer [nummer 2] horen de schuur en de woning met nummer [nummer 2] niet langer tot één kadastraal perceel.
3. Eiseres vindt dat de schuur niet gelegaliseerd kan worden, omdat de schuur hoort bij het gebouw met nummer [nummer 3] , dat een bedrijfsbestemming heeft. Daarnaast ondervindt eiseres in toenemende mate geluidshinder van de activiteiten die plaatsvinden in de schuur. De schuur ligt achter het perceel van eiseres en zij vreest dat door vergroting van de schuur zij nog meer overlast zal ervaren. Eiseres wijst er verder op dat verweerder bij de vergunningverlening ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan het geldende beleid voor het afwijken van het bestemmingsplan op het moment van de aanvraag.
Wat vindt de rechtbank er van?
4. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk. Zij zal hierna uitleggen waarom en daarbij de argumenten van eiseres bespreken.
Had verweerder moeten toetsen aan de beleidsregels?
5. Volgens eiseres had verweerder bij het beoordelen van de aanvraag moeten toetsen aan het Afwijkingenbeleid Kruimelregeling van de gemeente Hilversum. Dit beleid was van toepassing op het moment dat de vergunninghouders de vergunningaanvraag indienden
(7 november 2019). Op 12 november 2019 zijn de beleidsregels ingetrokken en is de intrekking op 21 november 2019 bekend gemaakt. Volgens verweerder hoefde daarom op het moment van de vergunningverlening op 30 januari 2020 niet meer getoetst te worden aan dit beleid. De rechtbank geeft verweerder hierin gelijk. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling)dient bij het nemen van een besluit op een aanvraag in beginsel het recht te worden toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Het besluit is genomen op 30 januari 2020 en het Afwijkingenbeleid Kruimelregeling was op dat moment niet meer van kracht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Op het perceel [nummer 1] is het bestemmingsplan ‘ [locatie] ’ van toepassing. Op het perceel rust de bestemming ‘Wonen’, met uitzondering van het gebouw met nummer [nummer 3] . Daarop rust de bestemming ‘Bedrijf”. De schuur staat op de grond met de bestemming ‘Wonen’.
De vergunningaanvraag ziet op het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder, a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo)). De aanvraag is in strijd met artikel 18.2.2 van de planregels van het bestemmingsplan, omdat de schuur een oppervlakte heeft van 71 m2 en er op het perceel maximaal 50 m2 aan bijbehorende bouwwerken mag worden gebouwd. De vergunningaanvraag is door verweerder daarom ook aangemerkt als een aanvraag voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo). Daarnaast heeft verweerder de aanvraag op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 van de Wabo getoetst aan Bijlage II, artikel 4, aanhef en eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor).
7. In artikel 1, zesde lid, van het Bor is de definitie van een bijbehorende bouwwerk gegeven, namelijk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Is de schuur een bijbehorend bouwwerk bij [adres 1] of bij [nummer 3] ?
8. De rechtbank stelt vast dat op het moment van de vergunningverlening sprake was van één kadastraal perceel, waarop zowel de woning met nummer [nummer 2] stond, als ook het gebouw met nummer [nummer 3] , als ook de schuur. Hierover bestaat geen geschil. Volgens de toelichting op de aanvraag wordt de schuur gebruikt voor opslag en berging. Op de zitting hebben de vergunninghouders uitgelegd dat de schuur hoort bij de verhuurde woning met nummer [nummer 2] . Zij hebben de aanvraag gedaan met als doel om de schuur te gebruiken voor opslag van hun persoonlijke spullen. Ook verweerder heeft de aanvraag als zodanig beoordeeld en vergund.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat het gebouw met nummer [nummer 3] door de vergunninghouders wordt gebruikt als bedrijfsgebouw en zij vreest dat ook de vergunde schuur voor bedrijfsdoeleinden zal worden gebruikt, wat in strijd is met de bestemming ‘Wonen’ die de schuur heeft. De vergunninghouders hebben tijdens de zitting toegelicht dat de schuur wordt gebruikt als opslagruimte voor persoonlijke spullen. Ook hebben zij uitgelegd dat het gebouw met nummer [nummer 3] als hobbyruimte door hen wordt gebruikt. Zij hebben het nooit als bedrijfsruimte gebruikt en doen dat nu ook niet.
De rechtbank stelt vast dat niet weersproken is dat op nummer [nummer 3] geen bedrijf staat ingeschreven. Volgens eiseres worden er op nummer [nummer 3] meubels gemaakt door de vergunninghouders dan wel door hun zoon, voor anderen. Zij vindt dat daarmee sprake is van bedrijfsmatige activiteiten. De rechtbank volgt eiseres daarin niet, omdat haar stelling, dat er meubels voor anderen worden gemaakt, te weinig concreet is. Daarbij komt dat de toezichthouders van de gemeente controles hebben uitgevoerd, waarbij geen bedrijfsmatige activiteiten zijn vastgesteld in het gebouw met nummer [nummer 3] . Uit de toelichting van partijen valt dan ook niet de conclusie te trekken dat er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten in het gebouw met nummer [nummer 3] , waarbij de schuur voor bedrijfsmatige activiteiten gebruikt wordt.
10. De rechtbank concludeert dat de schuur -gegeven de uitleg van de vergunninghouders op de zitting, in combinatie met de aanvraag- moet worden gezien als een bijbehorend bouwwerk horend bij het hoofdgebouw; de woning met nummer [nummer 2] , omdat de schuur wordt gebruikt als opslag voor persoonlijke spullen en daarmee valt binnen de bestemming ‘Wonen’. Daarmee is de schuur functioneel verbonden met het hoofdgebouw (nummer [nummer 2] ) op hetzelfde perceel ( [nummer 1] ). Daarmee is voldaan aan het bepaalde in het zesde lid van artikel 1 van het Bor, zoals hiervoor is genoemd.
Is er sprake van een evident een privaatrechtelijke belemmering?
11. Eiseres voert aan dat de schuur feitelijk niet door de huurder van het hoofdgebouw van de [adres 1] kon worden bereikt. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiseres vindt dat er sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering, die aan vergunningverlening in de weg staat. Volgens vaste rechtspraak van de Afdelingis sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering als daadwerkelijk evident is dat deze in de weg staat aan het verlenen van een vergunning. Bijvoorbeeld als een aanvraag ziet op een perceel dat in eigendom toebehoort aan iemand anders. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in dit geval geen sprake van. Weliswaar was de schuur op het moment van de vergunningverlening niet toegankelijk voor de huurder van het hoofdgebouw, maar zoals de vergunninghouders tijdens de zitting hebben uitgelegd was dit feitelijk niet onmogelijk. Zij hadden toegang kunnen verlenen tot de schuur. Daarom kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering.
Heeft verweerder mogen afwijken van het bestemmingsplan?
12. Bij de besluitvorming over de aanvraag van eisers heeft verweerder beleidsruimte. Als verweerder van mening is dat het legaliseren van een schuur en het vervangen van het dak ervan in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening, dan kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan te gebruiken. De rechtbank toetst of verweerder de betrokken belangen heeft afgewogen en in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
13. Verweerder heeft aangegeven dat de schuur op een binnenterrein staat, zonder zicht vanaf de openbare weg en al vele jaren als opslag in gebruik is, waarmee de impact van de legalisatie beperkt is. Er zijn positieve adviezen gegeven door de Commissie Welstand en Monumenten en door het Omgevingsteam. Verweerder kent daarmee een zwaarder gewicht toe aan vergunningverlening dan aan de overschrijding met ongeveer 20 vierkante meter van het maximum aantal vierkante meters voor bijbehorende bouwwerken, zoals is vastgelegd in artikel 18.2.2 van de planregels van het bestemmingsplan. De rechtbank kan deze uitleg van verweerder volgen en is daarom van oordeel dat verweerder in dit geval in redelijkheid van het bestemmingsplan heeft mogen afwijken. De rechtbank tekent hierbij aan dat strijdig gebruik van de schuur niet is toegestaan. De rechtbank vertrouwt er op dat de vergunninghouders de schuur zullen gebruiken conform in de aanvraag is vermeld.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.