ECLI:NL:RBMNE:2021:2721

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
16.001159.20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van bedreiging met brandstichting en vernieling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juni 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van bedreiging met brandstichting en vernieling. De verdachte, geboren in 1967 en woonachtig in Utrecht, is in persoon verschenen en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. Schreudering. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 31 maart 2020, 9 juni 2020 en 15 juni 2021. De officier van justitie, mr. C.J. Booij, heeft de vordering ingediend en de standpunten van zowel de officier als de verdediging zijn besproken. De tenlastelegging is op 9 juni 2020 gewijzigd en betreft twee feiten: het bedreigen van een slachtoffer met brandstichting en het vernielen van de ruit van diens auto op 1 januari 2020 te Zeist. De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair ten laste gelegde feit van bedreiging met brandstichting en het feit van vernieling bewezen verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, waarbij de impact op het slachtoffer en de omgeving zwaar heeft meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en begeleid wonen. Tevens is de teruggave van een in beslag genomen Samsung telefoon gelast aan de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.001159.20
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van 29 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2020, 9 juni 2020 en 15 juni 2021. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. R. Schreudering, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie, mr. C.J. Booij, en van wat verdachte en diens raadsman naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de terechtzitting van 9 juni 2020 gewijzigd. De tenlastelegging is, met wijzigingen, als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
op 1 januari 2020 te Zeist samen met een ander heeft geprobeerd een ontploffing teweeg te brengen door zwaar vuurwerk aan te steken en in een auto te gooien dan wel (subsidiair) samen met een ander [slachtoffer 1] heeft bedreigd met brandstichting;
Feit 2
op 1 januari 2020 te Zeist de ruit van de auto van [slachtoffer 1] heeft vernield.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht d onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging met brandstichting en de onder 2 ten laste gelegde vernieling wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, primair en subsidiair, ten laste gelegde, omdat er onvoldoende betrouwbaar en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Ook ten aanzien van feit 2 dient daarom vrijspraak te volgen. De raadsman meent daarnaast dat het afsteken van vuurwerk geen bedreiging oplevert.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, het vuurwerk onvoldoende krachtig was om gemeen gevaar voor goederen of zwaar lichamelijk letsel te kunnen bewerkstelligen.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair en feit 2
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat het in een auto gooien van aangestoken vuurwerk geen bedreiging oplevert. De handelwijze van verdachten, zoals deze uit de bewijsmiddelen naar voren komt, was zodanig en onder zodanige omstandigheden dat bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat er daadwerkelijk brand zou worden gesticht in of aan haar eigendommen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1.Subsidiair

op 1 januari 2020 te Zeist, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met brandstichting door
- vuurwerk (te weten meerdere cobra’s) aan elkaar te hebben vastgebonden en
- vervolgens een ruit van de personenauto van [slachtoffer 1] te hebben ingeslagen en
- vervolgens voornoemd vuurwerk te hebben aangestoken en
- vervolgens voornoemd vuurwerk in die personenauto te hebben gegooid/gelegd;

2.Primair

op 1 januari 2020 te Zeist, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 subsidiair
Medeplegen van bedreiging met brandstichting;
Feit 2
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 210 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 44 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft verder de oplegging gevorderd van de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod voor de duur van twee jaren met aangeefster, met bepaling van vervangende hechtenis van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging werpt de vraag op of ook bij een veroordeling voor alleen vernieling een aanvullende voorwaardelijke straf nog passend is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan bedreiging met brandstichting en aan vernieling, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is omschreven. De impact van deze feiten is niet alleen voor het slachtoffer groot, maar zij hebben ook bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de buurt. Immers, vanwege het vermeende explosiegevaar hebben verschillende buurtbewoners gedurende het onderzoek aan het vuurwerk hun woning moeten verlaten en is de straat afgezet geweest. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Bovendien heeft verdachte met zijn handelwijze laten zien geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Gelet op de aard en ernst van deze bedreiging, kan geen aansluiting gezocht worden bij de LOVS-oriëntatiepunten. Die zien namelijk op soorten bedreiging van een hele andere categorie, die minder impact hebben op de omgeving. Bij deze oriëntatiepunten is niet gedacht aan een situatie waarbij meerdere woningen als gevolg van de bedreiging ontruimd moeten worden. Een veel hogere straf dan genoemd in die oriëntatiepunten is dan ook passend.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte gedateerd 6 maart 2020, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar dit is enkele jaren geleden en niet voor soortgelijke feiten. Dit weegt in het nadeel noch in het voordeel van verdachte mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 26 januari 2021. Uit het onderzoek door de reclassering komt naar voren dat verdachte problemen heeft op vrijwel alle leefgebieden. Verdachte heeft moeite met het onderhouden van zijn woning, het regelen van praktische zaken en is eenzaam. Hoewel dit volgens de reclassering niet direct in relatie staat tot de verdenking, kunnen de problemen tot maatschappelijke teloorgang leiden, wat risico’s op delictgedrag met zich meebrengt. Om de tendens richting afglijden tegen te gaan, zijn interventies geïndiceerd. De reclassering adviseert een meldplicht, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een contact- en locatieverbod.
De rechtbank kan zich met het advies verenigen en neemt deze over voor wat betreft de meldplicht en het begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De voorwaarden dienen ertoe te voorkomen dat verdachte (verder) afglijdt en als gevolg daarvan wederom strafbare feiten gaat plegen. Voor het opleggen van een contact- en locatieverbod ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding. Uit het dossier en de voorgelezen slachtofferverklaring van aangeefster [slachtoffer 1] blijkt immers dat zij enkel problemen heeft met en bang is voor de medeverdachte.
Op te leggen straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest en onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en begeleid wonen, passend en geboden is. Deze straf is gelijk aan de straf die wordt opgelegd aan de medeverdachte. Hoewel de rechtbank er vanuit gaat dat medeverdachte de initiator van de bedreiging is geweest en verdachte ‘slechts’ de uitvoerder, kunnen de feiten aan deze verdachte – anders dan aan de medeverdachte - wel volledig worden toegerekend.
Voor het toepassen van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht ziet de rechtbank anders dan de officier van justitie geen aanleiding [slachtoffer 1] heeft ook niet kenbaar gemaakt dat zij een contactverbod wenst ten aanzien van deze verdachte.
De rechtbank merkt op dat het vorenstaande betekent dat de onvoorwaardelijke opgelegde straf van kortere duur is dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. In geval de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer zal worden gelegd, zullen de resterende dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten, hierop in mindering worden gebracht.

9.In beslag genomen goederen

Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van het in beslag genomen voorwerp, te weten een Samsung telefoon (G2555877), aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
-veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
drie maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht, en zich zal blijven melden zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang of een soortgelijke instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, zijnde verdachte, van het volgende voorwerp:
Samsung telefoon (G2555877)
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter, mrs. G. Schnitzler en J.W.B. Snijders Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Steijns, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juni 2021.
Mr. J.W.B. Snijders Blok is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt – na wijziging – ten laste gelegd dat:
1. Primair
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Zeist, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem/hun voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - (zwaar) vuurwerk (te weten een of meerdere cobra’s) aan elkaar heeft/hebben vastgebonden en/of
- ( vervolgens) een ruit van de personenauto van [slachtoffer 1] heeft/hebben ingeslagen en/of
- ( vervolgens) voornoemd vuurwerk heeft/hebben aangestoken en/of
- ( vervolgens) voornoemd vuurwerk in die personenauto heeft/ hebben gegooid/gelegd, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde personenauto en/of (overige) aldaar geparkeerde personenauto’s en/of (de) nabij gelegen woning(en) en/of de inboedel van (de) nabij gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] en/of passanten en/of (andere) omwonenden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. Subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Zeist, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met brandstichting door
- ( zwaar) vuurwerk (te weten een of meerdere cobra’s) aan elkaar te hebben vastgebonden en/of
- ( vervolgens) een ruit van de personenauto van [slachtoffer 1] te hebben ingeslagen en/of
- ( vervolgens) voornoemd vuurwerk te hebben aangestoken en/of
- ( vervolgens) voornoemd vuurwerk in die personenauto te hebben gegooid/gelegd;
2. Primair
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Zeist, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte, te weten aan [slachtoffer 1] , toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.