In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 en 2013. Eiseres had verzocht om herziening van haar recht op kinderopvangtoeslag, maar het beroep voor het jaar 2012 werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzoek te laat was ingediend. Voor het jaar 2013 werd het verzoek ongegrond verklaard, omdat eiseres niet binnen de gestelde termijn had gereageerd. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het herzieningsverzoek voor 2012 terecht was, aangezien de termijn voor herziening was verstreken. De rechtbank stelde vast dat eiseres in het verleden weliswaar voorschotten had ontvangen, maar dat de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag voor 2012 op € 0,- was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht meer had op herziening van de kinderopvangtoeslag voor 2012, terwijl voor 2013 de kinderopvangtoeslag inmiddels was herzien en definitief vastgesteld op € 15.892,-. De rechtbank droeg verweerder op het griffierecht van € 48,- te vergoeden aan eiseres, maar verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.