ECLI:NL:RBMNE:2021:2690

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
8667972
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van VVE-bijdrage en opschorting van betalingsverplichting

In deze zaak vordert de Vereniging van Eigenaren (VVE) betaling van achterstallige VVE-bijdragen van gedaagde, die sinds april 2020 niet meer heeft betaald. De VVE stelt dat gedaagde tekort is geschoten in zijn betalingsverplichting en vordert een totaalbedrag van € 441,76 voor de maanden tot en met juli 2020, alsook toekomstige bijdragen, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Gedaagde erkent de betalingsachterstand, maar stelt dat hij gerechtigd is om zijn betalingsverplichting op te schorten vanwege vermeende tekortkomingen van de VVE, zoals achterstallig onderhoud en een onprofessionele houding van het bestuur. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde zijn betalingsverplichting niet mag opschorten, omdat de door hem aangevoerde redenen onvoldoende onderbouwd zijn. De rechter wijst de vordering van de VVE tot betaling van de achterstallige bedragen toe en legt gedaagde ook de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten op. De kantonrechter benadrukt dat gedaagde zijn onvrede over de VVE via de algemene ledenvergadering moet uiten en dat het niet betalen van de bijdrage geen oplossing biedt voor de problemen die hij ervaart. De rechter wijst de vordering tot betaling van toekomstige bijdragen af, omdat deze voortvloeien uit het lidmaatschap van gedaagde. De proceskosten worden eveneens aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8667972 UC EXPL 20-5766 HW/46854
Vonnis van 30 juni 2021
inzake
de vereniging
Vereniging van Eigenaren [eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: VVE,
eisende partij,
gemachtigde: A.Ch. Boiten,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • De dagvaarding met producties van 14 juli 2020;
  • De conclusie van antwoord met producties van 22 september 2020;
  • Drie aanvullende stukken van 3 december 2020 van VVE;
  • Het proces-verbaal en zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 11 december 2020;
  • De reactie van de rechter van 19 december 2020 inhoudende de berusting in het wrakingsverzoek;
  • De uitlating van partijen van 10 maart 2021 en 19 maart 2021 over een nieuwe mondelinge behandeling;
  • De e-mail van 9 april 2021 van [gedaagde] over het proces-verbaal;
  • De mondelinge behandeling ten overstaan van een andere rechter op 26 mei 2021 , waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Hierna volgt dit vonnis

2.Wat is er aan de hand?

2.1.
[gedaagde] is eigenaar van het appartementsrecht [straatnaam] [nummeraanduiding] , waardoor hij van rechtswege lid is van VVE. Elke maand dient [gedaagde] hiervoor de VVE-bijdrage te betalen van – momenteel – € 110,44 per maand.
woont in dit appartement.
2.2.
[gedaagde] is per april 2020 gestopt te betalen. VVE vordert daarom de achterstallige maanden terug ter hoogte van € 441,76 berekend tot en met de maand juli 2020. Daarnaast vordert VVE veroordeling van [gedaagde] in de toekomstige VVE-bijdrage, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Zij legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting jegens VVE door, ondanks daartoe te zijn aangemaand, een betalingsachterstand in de VVE-bijdrage te laten ontstaan.
2.3.
[gedaagde] erkent dat hij vanaf april 2020 gestopt is met het betalen van de VVEbijdrage en is van mening dat hij gerechtigd is dit te doen, omdat hij zijn betalingsverplichting mag opschorten op grond van verschillende redenen. [gedaagde] heeft hiertoe een groot aantal feitelijke gebeurtenissen uiteengezet op grond waarvan hij meent zijn betaling te mogen opschorten. Kortgezegd verwijt [gedaagde] de VVE dat zij het reglement niet handhaaft, schade veroorzaakt, zich niet houdt aan haar schadebeperkingsplicht en problemen niet oplost. Daarnaast is er volgens [gedaagde] sprake van achterstallig onderhoud, worden zaken bij andere bewoners wel vervangen of gerepareerd en niet bij hem en vindt [gedaagde] de houding van VVE dreigend en onprofessioneel. Bovendien stelt [gedaagde] dat hij directe en indirecte schade van rond de € 30.000,00 heeft opgelopen door deze problematiek. Daarom wil [gedaagde] dat de kosten van afgelopen maanden worden kwijtgescholden en wil hij pas weer betalen als alles opgelost is.

3.De beoordeling

Juridisch kader

3.1.
[gedaagde] is krachtens artikel 5:125 lid 2 BW als appartementseigenaar van rechtswege lid van VVE. Verenigingen die ontstaan uit de wet, zoals de vereniging van eigenaars, brengen verplichtingen met zich mee. Op grond van artikel 5:126 lid 1 BW voert VVE het beheer over en draagt zorg voor het onderhoud van het gemeenschappelijke deel van de gemeenschap. De statuten van de vereniging bevatten op grond van artikel 5:112 BW in dat kader een regeling omtrent de bijdragen die de eigenaren van een appartementsrecht tenminste jaarlijks verschuldigd zijn, en de wijze waarop besluiten genomen worden in de algemene ledenvergadering. Uit dien hoofde is [gedaagde] gehouden tot betaling van de in de vergadering van eigenaars vastgestelde VVE-bijdrage.
3.2.
Besluitvorming binnen een VVE is geregeld in de wet met daarop in aanvulling de splitsingsakte en/of het reglement van splitsing. Een lid dat meent dat de VVE een bepaald besluit zou moeten nemen of een bepaalde actie zou moeten verrichten, kan daartoe een besluit op de vergadering van de VVE uitlokken.
Mag [gedaagde] opschorten?
3.3.
Voor de vraag of [gedaagde] de betaling van de VVE-bijdrage mag opschorten, nog daargelaten of [gedaagde] kan opschorten, wat VVE uitdrukkelijk betwist, is krachtens artikel 6:52 lid 1 BW van belang of [gedaagde] een opeisbare vordering heeft op VVE en of er voldoende samenhang aanwezig is tussen de vorderingen.
3.3.1.
Uit de uiteenzetting van het grote aantal feitelijke gebeurtenissen door [gedaagde] , leidt de kantonrechter af dat [gedaagde] zijn betalingen opgeschort heeft omdat hij zich op diverse punten niet kan vinden in de wijze waarop VVE bestuurd wordt, en daarover zeer veelvuldig heeft gecorrespondeerd met VVE. [gedaagde] schort zijn betalingen op om VVE te bewegen een ander beleid te voeren, bepaalde handelingen wel of niet te gaan verrichten en zich anders op te gaan stellen naar hem toe.
3.4.
VVE meent dat zij de splitsingsakte en reglementen naleven en betwisten dat zij geen onderhoud uitvoeren. Volgens VVE wordt elk jaar de vergadering afgesloten met welk onderhoud is uitgevoerd. VVE meent dat indien [gedaagde] het niet eens is met welk onderhoud moet worden verricht en door wie, hij naar de ledenvergadering dient te komen. Volgens VVE is [gedaagde] hier al 12 jaar niet meer geweest.
3.5.
De kantonrechter overweegt als volgt ten aanzien van de vraag of [gedaagde] zijn betalingen mag opschorten. De punten die tijdens deze procedure naar voren zijn gekomen op grond waarvan [gedaagde] meent zijn betalingsverplichting te mogen opschorten, zijn geen reden voor opschorting en zijn in deze procedure bovendien onvoldoende onderbouwd. Het vermeende niet handhaven van het regelement en de gestelde dreigende/onprofessionele houding van VVE is geen reden voor opschorting van een betalingsverplichting. De schadebeperkingsplicht waar [gedaagde] zich op beroept komt niet overeen met de juridische uitleg van het juridische begrip schadebeperkingsplicht. Het verwijt van het veroorzaken van schade, niet oplossen van problemen, aanwezigheid van achterstallig onderhoud en het selectief wel of niet repareren of vervangen van zaken bij andere bewoners, is onvoldoende onderbouwd met stukken. De rechter heeft wel brieven gezien, maar geen foto’s of concrete kosten als gevolg van schade. [gedaagde] heeft zeer veel stellingen ingenomen, maar hij heeft die nauwelijks daadwerkelijk onderbouwd. Dit maakt dat er naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is van een opeisbare vordering en dat [gedaagde] zijn betalingsverplichtingen dus niet mag opschorten. De kantonrechter verwerpt het door [gedaagde] gedane beroep op opschorting. Dit betekent dat [gedaagde] de hoofdsom van € 441,76, berekend tot en met juli 2020, aan VVE moet betalen.
3.6.
De kantonrechter zegt hiermee niet dat er geen problemen zijn, maar niet betalen van de maandelijkse bijdrage is niet de weg op deze problemen op te lossen. Wanneer [gedaagde] zich niet kan vinden in de handelwijze van VVE, dient [gedaagde] in de eerste plaats de algemene ledenvergadering (als hoogste orgaan binnen de vereniging) te gebruiken om zaken aan de orde te stellen, het bestuur ter verantwoording te roepen of zo nodig het bestuur te laten vervangen (en eventueel zelf zitting te gaan nemen in het bestuur). De kantonrechter begrijpt uit de grote hoeveelheid punten die [gedaagde] in deze procedure heeft ingebracht, dat [gedaagde] geen vertrouwen heeft dat zijn punten bij een algemene ledenvergadering zullen worden opgelost. Hij heeft veelvuldig communicatie gehad met VVE maar heeft het gevoel dat het voor VVE niets uitmaakt. Maar één van de kenmerken van een vereniging is dat besluiten in beginsel volgens de democratische beginselen met meerderheid van stemmen genomen worden. Bij een vereniging van eigenaars is dit ook expliciet in de wet vastgelegd in artikel 5:127 BW. Het kan voorkomen dat een meerderheid van de leden andere meningen heeft, bijvoorbeeld over welk onderhoud wel en niet relevant is om uit te voeren. In dergelijke situaties zal de wil van de meerderheid gevolgd moeten worden, ook door degene die een andere mening heeft verkondigd. Dat is immers een van de uitgangspunten van een democratisch besluitvormingsproces. [gedaagde] zal zich dus in beginsel moeten neerleggen bij de genomen besluiten tijdens de algemene ledenvergadering, ook wanneer die vergadering het handelen van de bestuurder goedkeurt. Indien [gedaagde] meent dat een orgaan van VVE (zoals het bestuur of de algemene ledenvergadering) geen of verkeerde besluiten neemt, kan [gedaagde] op grond van de wet zich binnen 4 weken na kennisname van dat besluit tot de kantonrechter wenden om vernietiging van het besluit te vorderen (artikel 5:130 BW) of vervangende machtiging aan de kantonrechter te verzoeken (artikel 5:121 BW). Dat is de juridische weg die [gedaagde] eventueel moet volgen ten aanzien van zijn onvrede over de gang van zaken binnen VVE.
Het verdient aanbeveling dat het bestuur van de VVE en [gedaagde] , onder begeleiding van een onafhankelijke derde zoals een mediator, met elkaar in gesprek gaan, waarbij vooringenomen standpunten alle ter discussie zouden moeten staan.
Toekomstige termijnen
3.7.
De vordering tot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de termijnen die open zijn blijven staan na datum van dagvaarding, zal de kantonrechter toewijzen tot de datum van dit vonnis. Dit betekent dat [gedaagde] nog voor de maanden augustus 2020 tot en met juni 2021 een bedrag van € 1.214,84 moet betalen.
3.8.
De vordering tot toewijzing van de toekomstige bijdragen na datum van dit vonnis zal de kantonrechter afwijzen, nu deze verplichting reeds uit het (bestaande) lidmaatschap van [gedaagde] van VVE voortvloeit. Deze afwijzing betekent niet dat [gedaagde] niet hoeft te betalen, hij wordt er enkel niet tot veroordeeld.
Wettelijke rente
3.9.
VVE maakt voorts aanspraak op de wettelijke rente. Artikel 6:119 BW bepaalt dat wettelijke rente is verschuldigd over de tijd dat de schuldenaar met voldoening van een geldsom in verzuim is. De VVE-bijdragen zijn telkens per de eerste van de maand verschuldigd. Dit is een fatale termijn, zodat [gedaagde] enkel door het verstrijken van deze termijn in verzuim is en vanaf die datum wettelijke rente verschuldigd is. De vervallen wettelijke van € 0,51 is derhalve toewijsbaar. De na dagvaarding verschenen wettelijke rente wordt toegewezen op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld.
Buitengerechtelijke kosten
3.10.
VVE vordert € 48,40 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten. De door VVE verzonden aanmaning voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen en het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Deze vordering wordt daarom toegewezen.
Kosten kadastrale recherche
3.11.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor het kadastraal uittreksel wordt als volgt overwogen. De noodzaak voor het maken van die kosten door de gemachtigde voor een goede ambtsverrichting is niet gebleken. Voor toewijzing van de daarop betrekking hebbende vordering bestaat dan ook geen grond. De VVE heeft weliswaar aangevoerd dat zij de kosten ten behoeve van haar bewijslast heeft gemaakt. De VVE hoeft haar stelling dat [gedaagde] eigenaar is van het appartement pas te bewijzen wanneer dit door [gedaagde] in rechte wordt betwist. De kosten zijn dus voorbarig gemaakt.
Proceskosten
[gedaagde] krijgt geen gelijk en daarom moet hij de proceskosten van VVE betalen. De kantonrechter rekent 1 punt voor salaris gemachtigde, omdat het verweer van [gedaagde] niet is opgenomen in de dagvaarding. Dit terwijl het verweer van [gedaagde] zeker bekend had moeten zijn bij VVE. De kosten aan de zijde van VVE worden daarom vastgesteld op:
- dagvaarding € 105,09
- griffierecht € 124,00
- salaris gemachtigde €
72,00(1 punten x tarief € 72,00)
Totaal € 301,09

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VVE te betalen een bedrag van € 1656,60 voor VVEbijdrage, berekend tot en met juni 2021;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan VVE te betalen de wettelijke rente van € 0,51 berekend tot de dag van dagvaarding, alsmede de wettelijke rente over € 441,76 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling, alsmede de wettelijke rente over de na de dag van dagvaarding tot dagtekening van dit vonnis verschuldigde maandelijkse bedragen van € 110,44, berekend vanaf de vervaldag van de desbetreffende bijdrage tot aan de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan VVE te betalen een bedrag van € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan VVE te betalen een bedrag van € 301,09 aan proceskosten;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021.