ECLI:NL:RBMNE:2021:2664

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/2539
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van WGA-uitkering onder no-riskpolis en de gevolgen van nieuwe feiten

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toerekening van een WGA-uitkering. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. Versluijs, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV waarin werd bepaald dat de WGA-uitkering van de ex-werknemer per 4 juli 2019 niet meer aan haar werd toegerekend. Eiseres betoogde dat er sprake was van nieuwe feiten die een correctie met volledige terugwerkende kracht rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres deze beroepsgrond te laat had ingediend. De rechtbank stelde vast dat het toerekeningsbesluit niet in het dossier zat en dat eiseres had moeten controleren of de ex-werknemer onder de no-riskpolis viel. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden.

Daarnaast voerde eiseres aan dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd waarom het besluit niet evident onredelijk was. De rechtbank oordeelde dat het UWV een vaste gedragslijn hanteert en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het UWV ter zitting alsnog de motivering had gegeven. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.068,- en het UWV moest het griffierecht van € 354,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2539

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R. Versluijs),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 20 januari 2020 (het primair besluit) is bepaald dat de uitkering op
grond van de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) van de
ex-werknemer [ex-werknemer] per 4 juli 2019 niet meer aan eiseres wordt toegerekend. Dit is de datum van het ingediende verzoek van eiseres om na te gaan of de WGA-uitkering van de ex-werknemer aan haar kan worden toegerekend.
1.2.
Met het besluit van 10 juni 2020 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond
verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek op de zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 29 maart 2021. Eiseres
heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Niet in geschil tussen partijen is dat de ex-werknemer onder de no-riskpolis valt en dat
artikel 82, zesde lid, van de wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (wet WIA) van toepassing is. Op grond van dat artikel kan de WGA-uitkering van de ex-werknemer niet aan eiseres worden toegerekend.
3. Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerder terecht heeft bepaald dat
de WGA-uitkering van de ex-werknemer per 4 juli 2019 niet meer aan eiseres wordt toegerekend. Eiseres voert aan dat de toerekening met volledige terugwerkende kracht, namelijk per 25 februari 2015, moet worden gecorrigeerd.
Beoordeling door de rechtbank
Wettelijk kader
4. Bij haar beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank voorop dat het wettelijk kader
artikel 82, zesde lid, van de wet WIA, artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 115 van de Wet financiering sociale zekerheid is.
Toerekeningsbesluit
5. Allereerst stelt de rechtbank vast dat het toerekeningsbesluit van de WGA-uitkering van
de ex-werknemer niet in het dossier zit. Ter zitting heeft eiseres hierover met verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) aangevoerd dat als er geen toerekeningsbesluit is, het betaalde bedrag onverschuldigd is betaald en daarom met volledig terugwerkende kracht moet worden gecorrigeerd. [1] De rechtbank oordeelt dat eiseres deze beroepsgrond te laat heeft ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van verweerder dat er een toerekeningsbesluit is en dat eiseres daartegen niet in bezwaar en beroep is gekomen. Dat betekent dat het besluit in rechte vast is komen te staan.
Nieuwe feiten en omstandigheden
6. Eiseres voert aan dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, omdat zij er pas
jaren na 25 februari 2015 achter kwam dat de ex-werknemer onder de no-riskpolis valt. Daarom dient volgens eiseres conform de duuraanspraken jurisprudentie van de CRvB over te worden gegaan tot een correctie met volledig terugwerkende kracht. Dat betekent dat de toerekening van de WGA-uitkering met ingang van de dag dat het recht van ex-werknemer op deze uitkering ontstond, 25 februari 2015, gecorrigeerd dient te worden.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder slechts terug hoeft te komen van vaststaande
besluiten als sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank oordeelt dat eiseres naar aanleiding van het toerekeningsbesluit had kunnen controleren (en dat zij had moeten controleren) of de ex-werknemer onder de no-riskpolis valt op grond waarvan de WGA-uitkering niet aan haar als zijnde de eigenrisicodrager kan worden toegerekend. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseres het doelgroepenregister had kunnen raadplegen. Dit heeft zij nagelaten, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank in haar risicosfeer ligt. Eiseres had dus van meet af aan kunnen weten dat de ex-werknemer onder de no-riskpolis valt. De rechtbank oordeelt daarom dat niet is gebleken dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De beroepsgrond slaagt niet.
Evident onredelijk besluit
8. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende
motiveert waarom geen sprake is van een evident onredelijk besluit. Eiseres heeft namelijk een financieel belang van ruim € 66.000,-. Verweerder heeft geen financieel belang, omdat de WGA-uitkering uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds door alle werkgevers wordt gefinancierd.
9. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Ook in geval geen sprake is van nieuwe
feiten en omstandigheden, kan de rechtbank toetsen of sprake is van een evident onredelijk besluit. Het is aan de rechtbank om bij uitvoering van beleid door verweerder in de eerste plaats te toetsen of het bestuursorgaan een juiste toepassing aan zijn beleid heeft gegeven.
10. Verweerder hanteert vanaf 5 oktober 2018 een vaste gedragslijn. Dit beleid is gebaseerd
op de jurisprudentie van de CRvB met betrekking tot duuraanspraken ten aanzien van het terugkomen op onjuiste, maar in rechte vast staande besluiten over een uitkering. Een werkgever kan verweerder op grond van artikel 4:6 van de Awb verzoeken om terug te komen van een in rechte vaststaand toerekeningsbesluit. Als de toerekening onjuist blijkt te zijn, komt verweerder per ontvangstdatum van het verzoek terug van het toerekeningsbesluit. Dat is alleen anders als sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden die niet eerder bekend waren of niet eerder konden worden aangevoerd. Pas dan kan met terugwerkende kracht van een toerekeningsbesluit worden teruggekomen. De rechtbank acht dit beleid niet evident onredelijk. Dat eiseres een groot financieel belang heeft bij de beëindiging van de toerekening per de datum van de toekenning van de WGA-uitkering
doet aan het voorgaande niet af. Zij heeft namelijk nagelaten om tegen het toerekeningsbesluit in bezwaar en beroep te komen. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel
11. Verder heeft eiseres een beroep gedaan op het gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel.
In dat verband heeft eiseres aangevoerd dat verweerder in vergelijkbare gevallen, waarin is verzocht om terug te komen op rechtens onaantastbare besluiten waarin een WGA-uitkering is toegerekend aan een eigenrisicodrager, die besluiten wel met volledige terugwerkende kracht heeft herzien. Die herzieningen betreffen niet alleen verzoeken van voor
5 oktober 2018, maar ook verzoeken die dateren van na die datum. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder, door in de onderhavige procedure te weigeren de toerekening te herzien met ingang van de datum van toekenning van de WGA-uitkering, handelt in afwijking van de handelwijze in vergelijkbare gevallen waarin wel met terugwerkende kracht de toerekening is gecorrigeerd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een aantal voorbeelden overgelegd van volgens haar vergelijkbare zaken, waarin verweerder wel is overgegaan tot beëindiging van de toerekening met volledig terugwerkende kracht tot aan de datum van toekenning van de uitkering.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover in de voorbeeldzaken sprake is van een
herzieningsverzoek van voor 5 oktober 2018 was het gewijzigde beleid voor die gevallen nog niet ingegaan. Daarom heeft verweerder in die gevallen de toerekening in die zaken met volledige terugwerkende kracht herzien. In aangedragen zaken met herzieningsverzoeken die vanaf 5 oktober 2018 zijn ingediend heeft verweerder de toerekening in strijd met het beleid met volledige terugwerkende kracht beëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank is het onduidelijk welke specifieke feiten en omstandigheden in die zaken speelden. Daarom is het niet mogelijk om te beoordelen of deze zaken aan onderhavig geschil gelijk moeten worden gesteld. Verder kan niet van verweerder worden verlangd dat hij in strijd met zijn beleid blijft handelen door ook in onderhavige zaak een daarvan afwijkend besluit te nemen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijk speelveld tussen publiek en privaat verzekerde werkgevers
13. Eiseres heeft ook nog aangevoerd dat verweerder een ongelijk speelveld creëert tussen
publiek en privaat verzekerde werkgevers, omdat bij publiek verzekerde werkgevers wel tot een correctie met volledig terugwerkende kracht over wordt gegaan.
14. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit niet gemotiveerd is
ingegaan op deze beroepsgrond van eiseres. Verweerder geeft namelijk slechts aan dat het hem onbekend is dat hier na oktober 2018 onderscheid in wordt gemaakt. Daarom is sprake van een motiveringsgebrek. Ter zitting is verweerder hier alsnog gemotiveerd op ingegaan. Verweerder heeft hierover aangegeven dat de regelgeving tussen publiek en privaat verzekerde werkgevers niet helemaal gelijk is en dat hij de jurisprudentie van de CRvB ten aanzien van duuraanspraken volgt. Ten aanzien van publiek verzekerde werkgevers is wel een correctie met volledig terugwerkende kracht geregeld, maar dat betekent niet dat verweerder het huidige beleid niet mag toepassen. De rechtbank kan dit standpunt volgen. Daarbij is het niet aan verweerder, maar aan de wetgever om dit eventuele ongelijke speelveld middels wet- en regelgeving recht te trekken. Verder oordeelt de rechtbank dat geen ongelijk speelveld was ontstaan in geval de werkgever meteen was nagegaan of de ex-werknemer onder de no-riskpolis valt op grond waarvan de WGA-uitkering niet aan haar als zijnde de eigenrisicodrager kon worden toegerekend.
Gelet op het motiveringsgebrek zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen en het beroep gegrond verklaren. Nu de motivering alsnog ter zitting is gegeven en de beroepsgrond niet slaagt, zal de rechtbank de rechtsgevolgen in stand laten.

Conclusie

15. Verweerder heeft terecht bepaald dat de WGA-uitkering van de ex-werknemer per
4 juli 2019 niet meer aan eiseres wordt toegerekend.
16. Omdat het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in
de proceskosten van eiseres en draagt zij verweerder op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. De proceskosten van eiseres stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.068,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
21 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 7 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3936.