ECLI:NL:RBMNE:2021:2655

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
16-284645-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met tbs en schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 23 juni 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte heeft op 10 of 11 november 2020 in Utrecht het slachtoffer opzettelijk van het leven beroofd door met een mes in het bovenlichaam te steken. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van acht jaren en tbs met dwangverpleging. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat het slachtoffer mogelijk zelf in het mes is gelopen. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van acht jaren op, met daarnaast de maatregel van tbs met dwangverpleging, gezien de ernst van het feit en het hoge recidiverisico. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de moeder van het slachtoffer, die een totaalbedrag van € 24.603,50 vorderde, inclusief affectieschade. De rechtbank heeft deze vordering integraal toegewezen, met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-284645-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in PI Alphen, locatie Eikenlaan.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 februari 2021, 19 april 2021 en 9 juni 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op laatstgenoemde datum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. N.P. van Dijk, advocaat te Amersfoort, alsmede de benadeelde partij [benadeelde] en haar raadsvrouw, mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 10 of 11 november 2020 te Utrecht [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] een of meerdere malen met een mes in het bovenlichaam te steken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat het slachtoffer zelf in het mes is gelopen. Het dossier bevat in ieder geval geen bewijs dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 9 juni 2021 onder meer het volgende verklaard:
Ik was in de avond van 10 november 2020 in de woning van [slachtoffer] te [woonplaats] . Ik heb op een gegeven moment een mes gepakt. Ik denk dat [slachtoffer] probeerde om het mes van mij af te pakken. Ik heb drie keer een slaande beweging met het mes gemaakt richting het slachtoffer. Zij ging achteruit en kwam daarna weer op mij af. De derde keer raakte ik haar met het mes. [2]
Verdachte is op 23 november 2020 verhoord door de politie. In het hierover opgemaakte proces-verbaal is onder meer het volgende gerelateerd:
Toen die ruzie gebeurde rende ik naar de keuken en toen pakte ik een mes (opmerking verbalisant: [verdachte] doet voor hoe hij het mes vast had. Hij heeft zijn hand tot een vuist gebald en zijn hand is ter hoogte van zijn schouder en beweegt zijn arm naar voren). [3]
Uit een pathologisch onderzoek van 11 december 2020 blijkt onder meer het volgende:
Naam: [slachtoffer] . De bovengenoemde persoon is overleden op 11 november 2020. [4] (…) Het steekletsel F aan de borst links voorwaarts is bij leven ontstaan door de inwerking van perforerend geweld, zoals opgeleverd kan worden door steken met een scherprandig voorwerp (bijvoorbeeld een mes). [5] De richting van het steekkanaal was naar rechts, voet- en rugwaarts. Het aantreffen van deze bevindingen is waarschijnlijker onder de hypothese dat letsel F een toegebracht letsel is dan onder de hypothese dat letsel F accidenteel ontstaan is. De reanimatiebehoeftige toestand en het uiteindelijk overlijden van [slachtoffer] , wordt verklaard door één steekletsel in de borstkas links. [6]
Bewijsoverwegingen
Voorwaardelijk opzet
Om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen, dient komen vast te staan dat verdachte met zijn handelen opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank overweegt dat niet kan worden bewezen dat verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer. De vraag is vervolgens of kan worden bewezen dat verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Van voorwaardelijk opzet is sprake indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door zijn handelen kwam te overlijden. Voor de vaststelling daarvan is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
Aanmerkelijke kans
Uit bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op korte afstand van het slachtoffer meermaals met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van haar bovenlichaam, waarbij hij haar uiteindelijk eenmaal fataal heeft geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank levert het op korte afstand meermaals stekende bewegingen maken met een mes richting een bovenlichaam reeds in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans op de dood van de getroffene op.
Wetenschap en bewuste aanvaarding aanmerkelijke kans
Verdachte moet, als ieder ander, van voornoemde aanmerkelijke kans op de hoogte zijn geweest. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedragingen van verdachte (het met een mes maken van stekende bewegingen in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer) naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank merkt hierbij op dat het door de raadsman geschetste scenario, dat het slachtoffer per ongeluk in het mes is gelopen, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Conclusie
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De ten laste gelegde doodslag kan wettig en overtuigend worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op of omstreeks 11 november 2020 te Utrecht, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, eenmaal in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Noodweer
De raadsman heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweer. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Volgens de raadsman wijst de bij verdachte uitgeslagen tand (met wortel) erop dat het slachtoffer verdachte eerst heeft geslagen. Zo bezien was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waaraan verdachte zich, gelet op de inrichting van de woning, niet kon onttrekken. .
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweerverweer dient te worden verworpen. Er was geen sprake van een noodweersituatie waarin verdachte zich mocht verdedigen. Verdachte had zich kunnen onttrekken aan de ruzie, maar heeft er bewust voor gekozen dat niet te doen. Daarnaast staat de eigen schuld van verdachte in de weg aan een geslaagd beroep op noodweer.
De rechtbank overweegt als volgt.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de aanwezigheid van een noodweersituatie door de verdediging aannemelijk moet worden gemaakt. Het enkele feit dat een noodweersituatie niet kan worden uitgesloten is voor honorering van een beroep hierop onvoldoende.
Uit het dossier blijkt dat verdachte een tand is verloren. De oorzaak hiervan kon niet worden vastgesteld. Verdachte heeft bij de politie verklaard geen herinnering te hebben aan het moment dat of de wijze waarop hij deze tand is verloren. Tijdens de terechtzitting heeft hij verklaard dat hij op enig moment tijdens de ruzie met het slachtoffer een klap of een trap van het slachtoffer heeft gehad. Wanneer of waarom dit zou zijn gebeurd, is door de wisselende en onduidelijke verklaringen van verdachte daaromtrent geenszins duidelijk geworden. Bovendien heeft verdachte nimmer verklaard dat een klap of trap van het slachtoffer voor hem de aanleiding is geweest om een mes te pakken en daarmee stekende bewegingen te maken in haar richting. De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het noodweerverweer ten grondslag heeft gelegd gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Noodweerexces
Nu de rechtbank oordeelt dat geen sprake was van een noodweersituatie, faalt ook het (meer subsidiaire) beroep van de raadsman op noodweerexces.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van het voorarrest en met oplegging van een (ongemaximeerde) maatregel tot terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging).
De officier van justitie heeft bij het bepalen van zijn eis gelet op de rapporten die deskundigen over verdachte hebben opgemaakt en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De officier van justitie heeft ten aanzien van de strafmaat strafverzwarend meegewogen dat het feit is gepleegd in de huiselijke, relationele sfeer. In strafverminderende zin heeft hij meegewogen dat verdachte ten tijde van het feit verminderd toerekeningsvatbaar was en dat aan verdachte, als het aan de officier van justitie ligt, naast een gevangenisstraf, tbs met dwangverpleging wordt opgelegd. Oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden acht de officier van justitie niet passend, omdat naast die maatregel hoogstens een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren kan worden opgelegd. Een dergelijke gevangenisstraf zou onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Hoewel de rapportages van psycholoog, psychiater en reclassering serieus genomen moeten worden, moet daarentegen ook vastgesteld worden dat alle rapporteurs zijn uitgegaan van moord als primair feit in de tenlastelegging. Moord is verdachte nooit ten laste gelegd. Een fout uitgangspunt leidt in zijn algemeenheid tot een foute conclusie. De verdediging heeft geen aanwijzingen gezien dat verdachte buiten de relatie tussen hem en het slachtoffer een onacceptabel gevaar vormt voor de maatschappij, op grond waarvan een tbs-maatregel gewenst is. De verdediging benadrukt wel dat, voor het geval de rechtbank oplegging van een tbs-maatregel wenselijk acht, verdachte zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft een 25-jarige vrouw, [slachtoffer] , met een mes in haar bovenlichaam gestoken en haar hiermee opzettelijk van het leven beroofd. Door deze daad van zinloos geweld is het jonge slachtoffer voor altijd de kans en het recht op leven ontnomen. Doodslag is een levensdelict en daarmee een zeer ernstig misdrijf. Verdachte heeft met zijn handelen de grootst mogelijke inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Het handelen van verdachte heeft de nabestaanden ernstig geschokt en hun leven blijvend en ingrijpend beïnvloed. Aan hen is door dit feit een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. Dit is ook gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer, [benadeelde] .
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 24 maart 2021. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in strafverzwarende- of verminderende zin mee.
Verdachte heeft gedurende zijn voorarrest gesproken met deskundigen van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP). De rechtbank heeft kennisgenomen van de hierover opgemaakte Rapportages Pro Justitia van het NIFP van 5 april en 8 april 2021, ondertekend door M.H. Hoek, arts in opleiding, onder supervisie van L.P.J. Röst, psychiater, en T. van Kuijk, GZ-psycholoog, onder supervisie van J. Heerschop, GZ-psycholoog.
Volgens de deskundigen lijdt verdachte aan een stoornis in het gebruik van alcohol, cocaïne en GHB. In het psychiatrisch rapport is daarnaast vastgesteld dat verdachte lijdt aan een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, vermijdende en afhankelijke persoonlijkheidstrekken. In het psychologisch rapport worden hiervoor sterke aanwijzingen gezien. Deze stoornis(sen) was/waren aanwezig ten tijde van het bewezen verklaarde.
De deskundigen omschrijven verdachte als een verslaafde man die nauwelijks copingvaardigheden in huis heeft anders dan voor hem ingewikkelde situaties te vermijden en gevoelens te verdoven. Deze problemen en gevoelens waren al langere tijd aan de orde, met name verergerend toen hij de volwassen leeftijd bereikte, Bureau Jeugdzorg afstand van hem nam en hij zich aan zijn lot overgelaten voelde. Gekeken naar zijn levensgeschiedenis blijkt dat verdachte slecht in staat is om de lange termijn consequenties van zijn handelen adequaat af te wegen. Ook worden zijn antisociale en impulsieve kenmerken versterkt onder invloed van middelen.
De verslavingsproblematiek en beperkte copingvaardigheden van verdachte maken dat hij niet goed kan omgaan met zijn gevoelens. Negatieve gevoelens worden onderdrukt met middelengebruik. Ditzelfde middelengebruik, met name alcohol en stimulantia, zorgt echter voor verheviging van de aanwezige emoties en een gebrekkige remming op het gedrag, waarmee het risico op ‘acting-out’ en agressie toeneemt. Zowel de ernstige verslavingsproblematiek als de zeer beperkte copingvaardigheden voortkomend uit de persoonlijkheidsontwikkeling (niet assertief zijn, problemen vermijden, moeilijk alleen kunnen zijn, het gevoel hebben de ander nodig te hebben, angst voor falen) en de aanwezige impulsiviteit waren aanwezig in de aanloop naar het ten laste gelegde. Wanneer verdachte niet onder invloed was geweest op de betreffende avond, was de kans groot dat het conflict niet zo opgelaaid was. Hij was dan het conflict uit de weg gegaan en had waarschijnlijk niet de neiging gehad het conflict fysiek aan te gaan. Concluderend is het advies van de deskundigen om verdachte het bewezen verklaarde in verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op herhaling van soortgelijke geweldsdelicten wordt door de deskundigen als hoog ingeschat. Indien er geen externe interventies zullen plaatsvinden achten de deskundigen het aannemelijk dat verdachte opnieuw in omstandigheden zal komen waarin hij opnieuw kan komen tot geweld. Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt vooral hoog ingeschat in combinatie met middelengebruik, met name alcohol en stimulantia, en in contact met meer conflictzoekende anderen. Verdachte heeft de neiging zichzelf te overschatten en is er – in tegenstelling tot de deskundigen – van overtuigd dat het hem na detentie voldoende lukt om zijn leven met praktische ondersteuning op de rit te krijgen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de hoogte van het recidiverisico en de intensiteit van de behandeling die nodig is om dit risico terug te dringen, adviseren de deskundigen verdachte een tbs-maatregel op te leggen. De beoogde behandeling zal klinisch moeten aanvangen en daarna (langdurig) poliklinisch vervolg moeten krijgen. Er is langdurige behandeling nodig voor de verslavingsstoornis. De tbs-maatregel biedt de mogelijkheid om middels intensief toezicht en intensieve begeleiding samen met verdachte te werken aan het verlagen van het recidiverisico. De intensieve mate van toezicht en begeleiding wordt nodig geacht omdat het risico op terugval in middelengebruik als hoog wordt ingeschat, wat vervolgens het risico op gewelddadig gedrag binnen relaties met conflictueuze personen verhoogt. Ingeschat wordt dat dit risico afdoende wordt afgedekt binnen een voorwaardelijk kader, mits de strafmaat dit toelaat. Mocht de maatregel tbs met voorwaarden niet mogelijk blijken, dan kan naar het oordeel van de deskundigen ook de maatregel tbs met dwangverpleging worden overwogen.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op een reclasseringsadvies van 27 mei 2021, opgemaakt door A. Mayer, reclasseringswerker. De reclassering adviseert, ondanks enige twijfel over de haalbaarheid, positief over tbs met voorwaarden. De reclassering schat zowel het recidive- alsmede het gevaarsrisico als hoog in zolang verdachte geen behandeling zal ondergaan.
Straf
De rechtbank acht gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, oplegging van een langdurige gevangenisstraf gerechtvaardigd. Er kan niet met een straf worden volstaan die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft in haar oordeel ook betrokken de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Zij merkt daarbij op dat soortgelijke gevallen zich nauwelijks laten vergelijken omdat de feitelijke gang van zaken vaak verschilt. Rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de omstandigheid dat ook de maatregel van tbs met dwangverpleging zal worden opgelegd zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tbs
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor beschreven rapportages van de deskundigen vast dat bij verdachte sprake is een psychische stoornis, te weten een stoornis in het gebruik van alcohol, cocaïne en GHB. Of verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis laat de rechtbank in het midden, nu de deskundigen daarover van mening verschillen. Duidelijk is wel dat alle deskundigen bij verdachte een kwetsbaar opgebouwde persoonlijkheid zien.
De psychische stoornis was ook aanwezig ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit. Gezien de overwegingen van de deskundigen - in het bijzonder die over de invloed van alcohol en stimulantia op het gedrag van verdachte - acht de rechtbank aannemelijk dat de stoornis het handelen van verdachte zodanig beïnvloedde, dat het feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Uit de rapportages komt verder duidelijk naar voren dat - op het moment dat er geen passend kader beschikbaar is - sprake is van een hoog recidiverisico en dat ter beteugeling van dit recidiverisico het van belang is dat verdachte langdurig intensieve behandeling en begeleiding krijgt. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen op deze punten over. Dat geldt ook voor het juridisch kader waarbinnen dit dient plaats te vinden.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan alle wettelijke eisen van artikel 37a Sr om tot oplegging van de maatregel van tbs te komen. De bewezen verklaarde doodslag is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog en een ander kader om de maatschappij afdoende te beschermen tegen de gedragingen van de verdachte als gevolg van zijn stoornis ontbreekt. De algemene veiligheid van personen en goederen vereist dan ook terbeschikkingstelling.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van acht jaren. Oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden is daarmee, gezien het bepaalde in artikel 38, derde lid Wetboek van Strafrecht, uitgesloten. Hiermee rekening houdend en met het hiervoor overwogene over de gebleken noodzaak van oplegging van de tbs-maatregel, zal de rechtbank bevelen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
De totale duur van de maatregel is niet gemaximeerd nu verdachte wordt veroordeeld voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e lid 1 Sr.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel
De reclassering, die als hiervoor reeds overwogen positief heeft geadviseerd over de oplegging van tbs met voorwaarden, heeft de rechtbank geadviseerd om daarnaast een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen. Hiermee kan er na de terbeschikkingstelling, indien nodig, hulp en behandeling worden gecontinueerd.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Aan verdachte wordt de maatregel van tbs met dwangverpleging opgelegd die, vanwege de aard van het misdrijf, ongemaximeerd is. Dat impliceert dat beëindiging van de maatregel pas aan de orde is als het recidiverisico is teruggebracht naar een aanvaardbaar niveau. Nu, anders dan bij tbs met voorwaarden de duur van de maatregel tbs met dwangverpleging niet beperkt is, ziet de rechtbank geen noodzaak tot opleggen van een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Wetboek van Strafrecht.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen tand terug te geven aan verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen tand aan verdachte.

10.BENADEELDE PARTIJ

De benadeelde partij [benadeelde] (de moeder van het slachtoffer) heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een totaalbedrag van € 25.603,50. Dit bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, ten gevolge van het bewezen verklaarde. De vordering is opgebouwd uit de volgende posten:
- kosten lijkbezorging € 2.033,50;
- kosten grafmonument € 5.070,-;
- affectieschade € 17.500,-.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding integraal toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is voldoende onderbouwd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen nabestaanden aanspraak maken op de kosten van lijkbezorging. De gevorderde schadevergoeding van € 2.033,50 voor de uitvaart van het slachtoffer zal daarom worden toegewezen. De rechtbank acht de gemaakte kosten voor een grafmonument voldoende onderbouwd en zal de vordering voor dit deel ook toewijzen, nu dit rechtstreekse schade als gevolg van het strafbare feit betreft.
Immateriële schade
De dochter van de benadeelde partij is komen te overlijden. Op grond van artikel 6:108 BW lid 4 sub d BW komt zij voor vergoeding van affectieschade in aanmerking. Affectieschade betreft immateriële schade die een naaste of nabestaande lijdt als gevolg van het door een onrechtmatige daad (waaronder een strafbaar feit) veroorzaakte ernstig en blijvend letsel bij of overlijden van het slachtoffer. Op grond van artikel 6:108, derde lid, BW is verdachte verplicht een vastgesteld bedrag aan nadeel dat niet in vermogensschade bestaat aan de naaste(n) van het slachtoffer te vergoeden. De wetgever heeft deze bedragen vastgesteld in het Besluit vergoeding affectieschade. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 17.500,- is in overeenstemming met het in het Besluit genoemde bedrag aan affectieschade in het geval van overlijden. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade gelet op het voorgaande toewijzen.
Conclusie
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 24.603,50 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de vordering tot schadevergoeding, tot de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 24.603,50, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de vordering tot schadevergoeding, tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 158 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 8 (acht) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Terbeschikkingstelling
- gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt gesteld en beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd;
Beslag
- gelast
de teruggaveaan verdachte van het volgende voorwerp:
tand(omschrijving: G2731893, tand met wortel);
Benadeelde partij
- wijst
de vordering van [benadeelde]toe tot een bedrag van
€ 24.603,50;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.M. Heppe, voorzitter, mrs. C.A..M. van Straalen en G.A. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juni 2021.
Mr. Heppe en de griffier zijn buiten staat verklaren dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 november 2020 of 11 november 2020 te Utrecht, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans een scherp voorwerp een of meerdere malen in/op het (boven)lichaam van die [slachtoffer] te steken;
( art 287 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 januari 2020, genummerd PL0900-2020366899, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 199. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal ter terechtzitting van 9 juni 2021.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 188.
4.Een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 11 december 2020, opgemaakt door drs. B.G.H. Latten, blz. 105 van het onder proces-verbaal nummer PL0900-2020366899 opgemaakte forensische dossier.
5.Een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 11 december 2020, opgemaakt door drs. B.G.H. Latten, blz. 107 van het onder proces-verbaal nummer PL0900-2020366899 opgemaakte forensische dossier.
6.Een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 11 december 2020, opgemaakt door drs. B.G.H. Latten, blz. 108 van het onder proces-verbaal nummer PL0900-2020366899 opgemaakte forensische dossier.