Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 januari 2021,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- productie 13-20 van [eiseres] ,
- productie 15 en 16 van [gedaagde] ,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 16 april 2021 en de bij die gelegenheid overgelegde spreekaantekeningen van [eiseres] en [gedaagde] .
2.Inleiding
Waar gaat de zaak over?
3.De beoordeling
[bedrijfsnaam 1] te werk ging bij het selecteren van haar leverancier, geen zekerheid bestond dat [gedaagde] ook project CIZ-17 gegund zou krijgen. Maar daarbij komt dat in de loop van 2019 er over en weer klachten waren over de samenwerking. Zo verwijt [eiseres] [gedaagde] dat laatstgenoemde naliet een duidelijke set selectiecriteria aan te leveren, en dat het softwaresysteem waarin de schouwingen moesten worden geregistreerd niet goed werkte. Andersom heeft [gedaagde] meermaals laten weten dat zij niet te spreken was over het succespercentage na schouwingen in CIZ-16 (zie productie 3 bij conclusie van antwoord) en de kwaliteit van de schouwingen (productie 6 bij conclusie van antwoord). Over die klachten heeft [eiseres] overigens deels erkend dat die gevolg waren van nieuwe, onervaren schouwers. Maar voor een ander deel stelt [eiseres] dat de klachten niet terecht waren, omdat sommige problemen juist voortkwamen uit fouten op de offerte-afdeling van [gedaagde] , door een niet tijdig functionerende app en door communicatiefouten. Los van de vraag wie van beide partijen gelijk had, illustreren de wederzijdse verwijten in ieder geval dat de samenwerking niet probleemloos verliep. Onder die omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat [eiseres] gelet op de gedragingen en uitlatingen van [gedaagde] er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat zij opnieuw zou worden gecontracteerd voor het schouwwerk van [gedaagde] .
4982,00(2,0 punten × tarief € 2.491,00)