In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen de verleende vergunning, heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. De zaak betreft de vergunning die op 17 november 2020 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren is verleend aan vergunninghoudster voor het bouwen van een woning op een specifiek perceel. Het college heeft het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard in een besluit van 9 april 2021, waarna verzoeker in beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 3 juni 2021 zijn verzoeker en zijn adviseur, alsook de gemachtigden van verweerder en de derde-partij, verschenen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was en heeft op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als op het beroep. De centrale vraag was of de omgevingsvergunning een gebonden beschikking was, wat afhankelijk was van de vraag of het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bouwplan grotendeels binnen het bouwvlak is gesitueerd en dat de uitbouw, die aan de achterzijde van de woning valt, niet in strijd is met de bestemmingsplanregels. Ook is geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.