ECLI:NL:RBMNE:2021:2647

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
UTR 21/1401 en 21/1457
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor woningbouw en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen de verleende vergunning, heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. De zaak betreft de vergunning die op 17 november 2020 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren is verleend aan vergunninghoudster voor het bouwen van een woning op een specifiek perceel. Het college heeft het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard in een besluit van 9 april 2021, waarna verzoeker in beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 3 juni 2021 zijn verzoeker en zijn adviseur, alsook de gemachtigden van verweerder en de derde-partij, verschenen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was en heeft op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als op het beroep. De centrale vraag was of de omgevingsvergunning een gebonden beschikking was, wat afhankelijk was van de vraag of het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bouwplan grotendeels binnen het bouwvlak is gesitueerd en dat de uitbouw, die aan de achterzijde van de woning valt, niet in strijd is met de bestemmingsplanregels. Ook is geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/1401 (vovo) en UTR 21/1457 (beroep)

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

3 juni 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren, verweerder

(gemachtigden: G. de Josselin en H. Zahri).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde belanghebbende], te [woonplaats] , vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. L. Brouwers).

Procesverloop

In het besluit van 17 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [adres] te [woonplaats] .
In het besluit van 9 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. Verzoeker is verschenen samen met zijn adviseur J. van Hemert. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Centrale vraag in deze procedure is of de omgevingsvergunning van 17 november 2020 een zogenaamde gebonden beschikking is. Voor de beantwoording van die vraag is in deze zaak van belang of het bouwplan wel of niet in strijd is met het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand.
Is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’?
2.1.
Volgens artikel 15.2.1, aanhef en sub a, van de planregels dienen hoofdgebouwen (binnen de bestemming Wonen) binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Artikel 15.2.2 van de planregels bepaalt de voorwaarden waaronder aan- en uitbouwen (…) en overkappingen gebouwd mogen worden. Eén van die voorwaarden is: c. indien niet in de erfscheiding wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de erfscheiding ten minste 1 meter. Artikel 1.20 van de planregels definieert een uitbouw als een gebouw dat aan een hoofdgebouw is gebouwd en daarmee functioneel en bouwkundig één geheel vormt.
2.2
Vaststaat dat het woonhuis grotendeels in het bouwvlak is gesitueerd. Een klein deel van de woning valt aan de achterzijde buiten het bouwvlak. Verweerder heeft dat deel van de woning aangemerkt als uitbouw. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter sluit de definitie in artikel 1.20 van de planregels niet uit dat de uitbouw samen met het hoofdgebouw één bouwmassa vormt en dat de uitbouw tegelijk met het hoofdgebouw wordt gerealiseerd. Ook het voorschrift van de erfbebouwingsregel van artikel 15.2.2 onder c is duidelijk. De keuze om in de erfscheiding óf ten minste één meter van de erfscheiding te bouwen is aan de aanvrager van de vergunning. Vergunninghoudster heeft gekozen voor bouwen in de erfscheiding. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat, anders dan verzoeker van mening is, ‘in’ of ‘op’ de erfgrens hetzelfde is.
De voorzieningenrechter is zich ervan bewust dat deze regels van dit bestemmingsplan voor verzoeker ongelukkig uitpakken, maar de afweging die bij de vaststelling van dit bestemmingsplan is gemaakt vormt voor verweerder het beoordelingskader.
Dat betekent dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Is het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand?
3. In het dossier bevindt zich een definitief advies van Mooi Sticht van 1 september 2020 met daarop de stempel “geen bezwaar”. In combinatie met het principieel welstandsadvies van Mooi Sticht van 17 juni 2020 waarin het bouwplan in een eerste reactie wordt besproken en wordt beoordeeld, is er sprake van een welstandsadvies waar verweerder in principe van uit mag gaan. In hetgeen verzoeker daarover nog heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding dat het advies van Mooi Sticht ondeugdelijk is dan wel gebreken vertoont. Dat betekent dat verweerder uit mocht gaan van dit advies. Het bouwplan is niet in strijd met redelijke eisen van welstand.
Conclusie
4. Verzoeker heeft niet aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met de Bouwverordening dan wel het Bouwbesluit. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het bouwplan in overeenstemming is met de eisen van artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zodat sprake is van een zogenaamde gebonden beschikking. Dat betekent dat verweerder de omgevingsvergunning voor de bouw van het woonhuis moest verlenen.
5. Deze conclusie betekent ook dat belangen van privacy en woongenot, zoals verzoeker heeft aangevoerd, bij de vergunningverlening niet meegewogen kunnen worden. Dit geldt eveneens voor de privaatrechtelijke belemmeringen vanwege het bouwen op de erfgrens, het kappen van de coniferenhaag en het eventueel bij de bouw op het terrein van verzoeker komen.
6. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2021 door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.