ECLI:NL:RBMNE:2021:2635

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2805
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een persoonsgebonden budget met terugwerkende kracht en de rechtsgeldigheid van zorgovereenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) met terugwerkende kracht. Eiser, die de vader is van de overleden budgethouder, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van Zilveren Kruis Zorgkantoor, dat op 5 augustus 2019 een pgb heeft toegekend voor zorg over de jaren 2011, 2012 en 2013 tot een bedrag van € 57.467,75. Eiser was van mening dat het pgb-bedrag niet correct was vastgesteld en dat hij recht had op een hoger bedrag, gebaseerd op zorgovereenkomsten die achteraf waren opgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgovereenkomsten zijn ondertekend door eiser en de zus van de budgethouder, en dat de zorg is verleend. De rechtbank oordeelde dat de zorgovereenkomsten niet automatisch leiden tot een hogere vergoeding dan het vastgestelde pgb, en dat eiser niet voldoende had onderbouwd waarom het pgb-bedrag niet klopte. De rechtbank heeft geoordeeld dat het zorgkantoor voldoende inzicht had gegeven in de berekening van het pgb en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2805

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Uwamahoro).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de zoon van eiser, [zoon], met terugwerkende kracht een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) over de subsidiejaren 2011, 2012 en 2013 tot een bedrag van € 57.467,75.
Bij besluit van 18 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021 via Skype. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
[zoon] (hierna: budgethouder) is op [2013] overleden.
1.2.
Eiser en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) zijn op de zitting van 11 oktober 2018 van de rechtbank Noord-Nederland tot een schikking zijn gekomen dat met terugwerkende kracht de volgende indicaties zullen worden toegekend aan budgethouder:
- PV [1] 3 zal worden voortgezet na 13 december 2011 tot en met september 2012;
- PV 4 zal worden ingezet vanaf april 2013 tot 1 augustus 2013.
1.3.
Op 14 januari 2019 heeft verweerder een gesprek met eiser gevoerd om samen tot een oplossing te komen over het pgb. In dit gesprek is besproken dat eiser geen pgb-administratie kan overleggen. Met eiser is daarom afgesproken dat hij achteraf opgestelde zorgovereenkomsten met zorgverlener [eiser] (eiser) en met zorgverlener [zus] (zus van budgethouder) en een zorgbeschrijving aanlevert.
1.4.
Eiser heeft de gevraagde zorgbeschrijving en zorgovereenkomsten overgelegd. De zorgovereenkomsten zijn op 6 februari 2019 ondertekend door eiser en door de zus van budgethouder. In deze zorgovereenkomsten staat dat met eiser een maandloon van € 6.240,- is afgesproken en met de zus van budgethouder een maandloon van € 3.466,-.
1.5.
Verweerder heeft vervolgens het pgb over de jaren 2011, 2012 en 2013 vastgesteld op een totaalbedrag van € 57.467,75.
Standpunt verweerder
2. In het bestreden besluit handhaaft verweerder het vastgestelde pgb. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet meer pgb kan worden verstrekt dan is vastgesteld op basis van de indicaties van het zorgkantoor, de zorgbeschrijving en de zorgovereenkomsten. Wanneer zorgverlener en budgethouder een hoger bedrag aan pgb afspreken dan het vastgestelde budget, komt dat voor eigen risico. Verweerder kan niet meer pgb verstrekken dan is vastgesteld.
Standpunt eiser
3. Eiser is het niet eens met het vastgestelde pgb-bedrag. Hij stelt zich op het standpunt dat
het bestreden besluit onzorgvuldig is, omdat niet duidelijk is hoe verweerder het pgb per subsidiejaar heeft vastgesteld. Volgens eiser kloppen de bedragen niet. Hij mocht ervan uitgaan dat het pgb in de jaren 2011, 2012 en 2013 overeenkomstig de
zorgovereenkomst zou worden uitbetaald. De zorgovereenkomsten zijn op verzoek van verweerder achteraf opgesteld en verweerder heeft na ontvangst daarvan niets van zich laten horen. Het totaalbedrag van beide zorgverleners komt op grond van de zorgovereenkomsten neer op € 252.356,-. Dit is het bedrag dat verweerder moest vergoeden.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een bijzondere situatie, aangezien de indicaties door het CIZ na het overlijden de budgethouder zijn verstrekt. Doordat de indicaties achteraf zijn afgegeven is het pgb achteraf toegekend. Gelet op deze bijzondere situatie heeft verweerder, zonder te beschikken over een (volledige) pgb-administratie, de verantwoording van de zorg goedgekeurd op basis van de overgelegde zorgovereenkomsten.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de zorg is verleend en dat de zorg intensief is geweest. Partijen zijn verdeeld over de hoogte van het toegekende pgb voor de verleende zorg.
6. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft toegelicht hoe het pgb- bedrag per subsidiejaar tot stand is gekomen. Daarbij is van belang dat verweerder terecht is uitgegaan van de indicaties van het CIZ, de zorgbeschrijving en de zorgovereenkomsten. Eiser heeft de vaststelling van het pgb niet gemotiveerd betwist. De enkele opmerking van eiser dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het pgb-bedrag per subsidiejaar tot stand is gekomen en dat de bedragen niet kloppen, kan niet leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende inzicht gegeven in hoe het toegekende pgb van € 57.467,75 tot stand is gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat de stelling van eiser dat hij ervan uit mocht gaan dat de in de zorgovereenkomst afgesproken maandbedragen zouden worden vergoed, geen doel treft. Dat verweerder geen opmerkingen heeft geplaatst over de in de zorgovereenkomsten afgesproken bedragen, maakt niet dat daarmee de bedragen akkoord waren bevonden door verweerder. Daar komt bij dat verweerder niet meer pgb kan verstrekken dan is toegekend.
Afspraken in een zorgovereenkomst omtrent de vergoeding van zorg zijn afspraken die tussen partijen van kracht zijn. Indien het maximale toegekend budget wordt overschreden door in een zorgovereenkomst een hoger pgb af te spreken, komt dat voor eigen rekening en risico.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Persoonlijke Verzorging