ECLI:NL:RBMNE:2021:2632

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3981
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van aanvraag huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo en de beoordeling van de noodzaak voor maatwerkvoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een moeder van vier minderjarige kinderen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein. Eiseres had een aanvraag ingediend voor huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015, die door verweerder werd afgewezen. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail uiteengezet, waarbij verweerder in eerste instantie de aanvraag afwees, maar later een herzien besluit nam waarin tijdelijke maatwerkvoorzieningen werden toegekend. Eiseres was het niet eens met het bestreden besluit en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar situatie en de zorgbehoeften van haar kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de situatie van eiseres en dat de verstrekte maatwerkvoorzieningen adequaat waren. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren om te concluderen dat er een noodzaak was voor verdere ondersteuning dan wat al was toegekend. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3981

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, verweerder
(gemachtigde: mr. W.M. van der Wielen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I herzien.
Bij besluit van 2 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, in overeenstemming met het advies van de Commissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2021 via Skype. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiseres en haar echtgenoot hebben vier kinderen: [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4], allen minderjarig. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben een ontwikkelstoornis. Zij krijgen ondersteuning op grond van de Jeugdwet. Bij [minderjarige 1] is sprake van gedragsproblematiek. Eiseres werkt niet. Haar echtgenoot werkt en volgt een opleiding. Op 15 november 2019 heeft eisers zich tot verweerder gewend met een hulpvraag in de vorm van huishoudelijke ondersteuning, ter ontlasting van de mantelzorg die zij verleent.
1.2.
Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag van eiseres een onderzoek ingesteld.
In dat kader is een doelenplan opgesteld en heeft op 30 december 2019 een huisbezoek plaatsgevonden door [A] (sociaal professional van de afdeling Geynwijs van de Gemeente Nieuwegein). Van het onderzoek door verweerder is een verslag opgesteld.
1.3.
Op grond van de bevindingen van het onderzoek heeft verweerder vastgesteld dat er geen noodzaak is voor het verstrekken van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning. Bij het primaire besluit I heeft verweerder de aanvraag van eiseres afwezen.
1.4.
Nadat eiseres bezwaar heeft aangetekend tegen het primaire besluit I heeft verweerder een
aanvullend integraal onderzoek verricht waarbij zowel een WMO- als een Jeugd professional zijn betrokken. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden door middel van dossieronderzoek van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en een huisbezoek op 11 augustus 2020 door [B] (jeugdprofessional van Geynwijs en [C], sociaal professional van Geynwijs).
1.5.
Op grond van de bevindingen van dit onderzoek heeft verweerder het primaire besluit I herzien en het primaire besluit II genomen. In voornoemd besluit heeft verweerder aan eiseres de volgende maatwerkvoorzieningen toegekend in de vorm van Zorg In Natura (ZIN):
• Huishoudelijke ondersteuning, 140 minuten per week van 21 september 2020 t/m 20 december 2020;
• Huishoudelijke ondersteuning, 110 minuten per week van 21 december 2020 t/m 20 maart 2021;
• Wasvoucher, 1 stuk (twee waszakken) van 21 september 2020 t/m 20 maart 2021;
• Ondersteuning zelfredzaamheid, niveau 1, van 7 december 2020 t/m 6 juni 2021 (ZIN).
Daarbij heeft verweerder besloten dat in januari 2021 een evaluatie van de maatwerkvoorzieningen zal plaatsvinden.
1.5.
Eiseres heeft per e-mailbericht van 11 september 2020 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit II.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich - onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften - op het standpunt gesteld dat de toegekende huishoudelijke ondersteuning adequaat is. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat om het gezin van eiseres op korte termijn te kunnen ondersteunen, verweerder is uitgegaan van een overbelaste situatie van eiseres en haar echtgenoot en een tijdelijke maatwerkvoorzienig heeft verstrekt voor ondersteuning in het huishouden. Daarom heeft verweerder geen medisch advies opgevraagd met betrekking tot de overbelasting. De maatwerkvoorziening voor de huishoudelijke ondersteuning is tijdelijk verstrekt, omdat destijds het uitgangspunt was dat de eiseres na de periode waarvoor ondersteuning zelfredzaamheid is toegekend in staat zou zijn samen met haar echtgenoot het huishouden te organiseren.
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij betoogt dat verweerder onvoldoende oog heeft gehad voor haar situatie. [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben extra aandacht nodig en [minderjarige 4] heeft de aandacht nodig die bij een driejarige past. Eiseres heeft behoefte aan meer ondersteuning bij het uitvoeren van de huishoudelijke taken, over een langere periode dan 6 maanden. Ten onrechte heeft verweerder niet door middel van een medisch onderzoek en informatie van de huisarts de omvang en de duur van de benodigde ondersteuning in het huishouden vastgesteld.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het bezwaar van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
De rechtbank merkt primaire besluit II aan als een wijzigingsbesluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I mede geacht moet worden te zijn gericht tegen het primaire besluit II.
4.2.
Voor de beoordeling van het beroep geldt als uitgangspunt dat artikel 2.3.5, derde lid, Wmo bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 van de Wmo bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder tot de omvang en de duur van de huishoudelijke ondersteuning is gekomen na integraal onderzoek waarbij zowel een WMO- als een Jeugd professional waren betrokken. Ook heeft op 11 augustus 2020 een huisbezoek plaatsgevonden. Op basis van de bevindingen van voornoemd onderzoek en het huisbezoek, heeft verweerder geconcludeerd dat de zorgtaken voor de kinderen een grote wissel trekken op het gezin, waardoor eiseres en haar echtgenoot op dat moment niet de eigen kracht hadden om huishoudelijke taken, die normaliter onder de eigen verantwoordelijkheid van het gezin vallen, zelfstandig op te pakken. Gezien de initiële hulpvraag richting ondersteuning op het gebied van
huishoudelijke taken, waarbij door eiseres destijds de inschatting was gemaakt dat door overname van een deel van de taken gedurende de periode van 1-1,5 jaar het probleem opgelost zou worden, heeft verweerder de maatwerkvoorzieningen voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt in combinatie met een wasvoucher en ondersteuning zelfredzaamheid. De laatste twee maatwerkzaamheden hebben als doel het (re)organiseren van taken, bespreekbaar maken van de taakverdeling, stellen van prioriteiten en het vinden van een goede balans tussen inspanning en ontspanning. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de maatwerkvoorzieningen heeft verstrekt na zorgvuldig onderzoek naar de situatie van eiseres.
4.4.
Voor wat betreft hetgeen eiseres in beroep verder heeft aangevoerd over de duur van de huishoudelijke ondersteuning, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat gekozen is voor een relatief korte periode (6 maanden), omdat vooraf onduidelijk was in hoeverre de verstrekte maatwerkvoorzieningen hun doelen binnen de daarvoor gestelde tijd konden behalen. Daarbij komt dat een evaluatie van de verstrekte maatwerkvoorzieningen in januari 2021 onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit.
4.5.
De argumenten die eiseres heeft aangevoerd hoefden verweerder geen aanleiding te geven nader onderzoek te verrichten naar (dreigende) overbelasting bij eiseres en haar echtgenoot. Omdat verweerder zich reeds tijdens het aanvullend integrale onderzoek heeft verenigd met de uitspraak van eiseres dat sprake zou zijn van (dreigende) overbelasting van haar en haar echtgenoot, zou het opvragen van een medisch advies daarover bij een externe medisch adviseur dan wel bij de huisarts, in dit geval, niets hebben toegevoegd. Voor zover eiseres heeft gesteld dat verweerder medische informatie van de huisarts van haar kinderen had moeten betrekken bij het nemen van het bestreden besluit, is de rechtbank van oordeel dat zij onvoldoende heeft onderbouwd om welke medische informatie het dan gaat.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.