ECLI:NL:RBMNE:2021:2623

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
20/4357
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek en besluit op Wob-verzoek inzake Oostvaardersplassen

In deze zaak heeft eiser, de heer [eiser], op 6 juli 2020 een verzoek ingediend bij de directeur van Staatsbosbeheer op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Na het uitblijven van een besluit heeft eiser op 29 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft uiteindelijk op 21 december 2020 een besluit genomen, maar eiser was het niet eens met de inhoud hiervan. De rechtbank heeft op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank oordeelt dat verweerder niet tijdig op het Wob-verzoek heeft beslist, maar dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, omdat verweerder alsnog een besluit heeft genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Wat betreft het Wob-besluit van 21 december 2020, heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder slechts één document, het Managementplan Oostvaardersplassen, openbaar heeft gemaakt. Eiser heeft echter ook gevraagd om andere documenten, waaronder een contract met de dierenarts en een stroomschema. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte het stroomschema niet openbaar heeft gemaakt, omdat dit document relevante informatie bevat die niet in het Managementplan is opgenomen. De rechtbank verklaart het beroep op dit punt gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand omdat het stroomschema inmiddels openbaar is gemaakt.

De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, maar het beroep tegen het Wob-besluit gegrond is. Verweerder wordt veroordeeld tot het vergoeden van griffierechten en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/4357

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2021 in de zaak tussen

De heer [eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I. de Wit),
en

De directeur Staatsbosbeheer, verweerder

(gemachtigden: mr. M. van Egmond en mr. E.N. Vrijman).

Procesverloop

Op 6 juli 2020 heeft eiser een verzoek gedaan aan verweerder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Op 11 november 2020 heeft eiser verweerder vanwege het uitblijven van het besluit op zijn Wob-verzoek in gebreke gesteld.
Eiser heeft vervolgens bij beroepschrift van 29 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 6 juli 2020.
Verweerder heeft op 21 december 2020 een primair besluit genomen op het Wob-verzoek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Verweerder is eigenaar van de Oostvaardersplassen en beheert het gebied. Eiser vraagt in zijn Wob-verzoek of er een contract is afgesloten tussen verweerder en de dierenarts die werkzaam is op de Oostvaardersplassen. Eiser stelt ook een aantal vragen over de taken en bevoegdheden van de dierenarts en verzoekt om de onderliggende documentatie. Eiser vraagt daarnaast specifiek om het document “
hoe te handelen bij een wond of gebrek bij een dier?”.
Beroep niet tijdig beslissen en het Wob-besluit
2. Nadat eiser beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek, heeft verweerder alsnog op zijn verzoek beslist. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook betrekking op het alsnog genomen besluit. Dat betekent dat de rechtbank zowel het beroep tegen het niet tijdig beslissen als het beroep tegen het besluit op het Wob-verzoek moet beoordelen.
Wie is de eisende partij?
3.1
Nadat eiser op 29 november 2020 beroep heeft ingesteld, bericht eiser de rechtbank dat hij optreedt namens de Stichting [naam] (Stichting). Eiser is voorzitter van de Stichting. Na het besluit van verweerder op het Wob-verzoek, bericht de voormalig gemachtigde van eiser de rechtbank op 11 januari 2021 dat de Stichting het beroep wenst voort te zetten. Ook geeft zij de redenen daarvoor aan. Deze gang van zaken roept de vraag op wie partij is in deze procedure: eiser in persoon of de Stichting.
3.2
De rechtbank stelt vast dat eiser in persoon het Wob-verzoek heeft gedaan, zonder dat de Stichting daarbij genoemd is. Ook de ingebrekestelling en het beroep tegen het niet tijdig beslissen zijn verstuurd dan wel ingesteld door eiser in persoon, ook zonder het noemen van de Stichting. Het besluit van verweerder is aan eiser gericht en bevat een beslissing op zijn Wob-verzoek. Eiser is op grond van het voorgaande zowel partij bij het beroep niet-tijdig beslissen als bij het beroep tegen het besluit van 21 december 2020. De rechtbank stelt daarom vast dat eiser de eisende partij is in deze procedure en niet de Stichting.
Beroep niet-tijdig beslissen
4. Het is tussen partijen niet in geschil dat verweerder niet tijdig op het Wob-verzoek heeft beslist. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek (volgens artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb). Verweerder heeft namelijk alsnog een besluit op het Wob-verzoek genomen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Ontvankelijkheid beroep
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat niet eiser maar de Stichting op 11 januari 2021 gronden tegen het besluit heeft aangevoerd terwijl zij geen partij is bij de procedure.
5.2
De rechtbank deelt dit standpunt niet. Het al dan niet indienen van gronden door eiser tegen het besluit heeft geen gevolgen voor de ontvankelijkheid. Het beroep is op basis van artikel 6:20, derde lid, van de Awb van rechtswege gericht tegen het besluit. Daarom hoeft eiser niet opnieuw gronden in te dienen. Als dat wel gebeurt, is het een aanvulling van de gronden van het reeds lopende beroep. [1] In het geval de reactie van de Stichting over de voortzetting van het beroep niet aan eiser zou kunnen worden toegerekend, heeft eiser voorafgaand aan de zitting niet laten weten of het besluit volledig aan zijn beroep tegemoetkomt. Daaruit volgt niet dat het beroep niet-ontvankelijk is. Eiser heeft op de zitting duidelijk gemaakt dat het besluit niet aan zijn wensen voldoet en dat hij het eens is met de reactie die de Stichting op 11 januari 2021 heeft gegeven. De rechtbank zal het beroep dan ook op basis van eisers bezwaren bespreken.
Beroep Wob-besluit
6.1
Verweerder neemt op 21 december 2020 een besluit op eisers Wob-verzoek. Na raadplegen van het (digitaal) archief, de systemen en de betrokken collega’s is één document aangetroffen: het Managementplan Oostvaardersplassen (Managementplan). Verweerder had het Managementplan al openbaar gemaakt op zijn website. Verweerder wijst daarom het Wob-verzoek af omdat de gevraagde informatie al openbaar was gemaakt.
6.2
Eiser heeft op de zitting te kennen gegeven dat hij zich niet kan vinden in het besluit van 21 december 2020 en voert daarvoor de volgende redenen aan.
Contract met een dierenarts
6.3
Eiser stelt dat het onaannemelijk is dat er geen contract bestaat tussen verweerder en de dierenarts van de Oostvaardersplassen. Omdat dezelfde dierenarts gedurende een langere periode werkzaam is voor verweerder, stelt eiser dat dit geen vrijblijvende constructie kan zijn maar dat sprake moet zijn van een contract. Eiser vindt dat verweerder dit contract openbaar moet maken.
6.4
Verweerder stelt dat er geen contract is afgesloten met een dierenarts. De dierenarts komt op afroep, handelt vervolgens conform zijn beroepsregels en declareert voor de verrichting.
6.5
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zou beschikken over een contract met een dierenarts. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. [2] Naar het oordeel van de rechtbank is het niet ongeloofwaardig dat verweerder geen contract heeft afgesloten met een dierenarts. Op de zitting is toegelicht dat verweerder de dierenarts op afroepbasis inschakelt. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aannemelijk maken dat er - in weerwil van deze uitleg - een contract bestaat tussen verweerder en de dierenarts. De beroepsgrond van eiser treft daarom geen doel.
Stroomschema
6.6
Eiser stelt dat verweerder ten onrechte het stroomschema over “
hoe te handelen bij ziekte en verwonding bij een dier”niet openbaar heeft gemaakt.
6.7
Verweerder voert aan dat paragraaf 3.4.3 van het Managementplan dezelfde informatie bevat als het stroomschema. Daarom bestond er voor verweerder geen verplichting om het stroomschema openbaar te maken.
6.8
De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser heeft in het Wob-verzoek specifiek gevraagd om het document “
hoe te handelen bij een wond of gebrek van een dier”.Daarom had verweerder het stroomschema dat precies gaat over dit onderwerp, in ieder geval bij zijn besluitvorming moeten betrekken en openbaar moeten maken of openbaarmaking geheel of gedeeltelijk moeten weigeren. Verweerder heeft dat niet gedaan. De uitleg van verweerder dat in paragraaf 3.4.3 van het Managementplan dezelfde informatie staat, volgt de rechtbank niet. Het stroomschema gaat bijvoorbeeld in op de verschillende soorten wonden die de dieren kunnen hebben en op de vraag wanneer een dierenarts geraadpleegd moet worden. Beide zaken staan niet in paragraaf 3.4.3 van het Managementplan. De rechtbank zal eisers beroep op dit punt gegrond verklaren omdat het besluit niet in overeenstemming is met artikel 3:46 van de Awb. Omdat het stroomschema inmiddels openbaar is gemaakt naar aanleiding van een ander Wob-verzoek, en eiser het stroomschema op de zitting heeft ontvangen, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit in stand laten op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb.
Protocollen Managementplan
6.9
Eiser voert aan dat het Managementplan vier protocollen/documenten noemt die de werkwijze van de dierenarts nader bepalen, namelijk de protocollen/documenten (i) controle grote herbivoren, (ii) handelingsschema inspectie (iii) bijvoeren grote herbivoren en (iv) veterinaire monitoring. De protocollen zijn volgens eiser ten onrechte niet openbaar gemaakt naar aanleiding van het Wob-verzoek.
6.1
Verweerder heeft op de zitting gesteld dat twee van de vier protocollen nog niet bestaan omdat verweerder deze protocollen nog moet ontwikkelen. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat het Wob-verzoek geen betrekking heeft op de protocollen omdat het Wob-verzoek – kort gezegd – gaat over verweerders omgang met de dierenarts. Verweerder ging er vanuit dat als eiser de protocollen had willen ontvangen, hij dat expliciet in zijn Wob-verzoek had vermeld. Op de zitting heeft verweerder toch toegezegd dat de twee beschikbare protocollen zo spoedig mogelijk openbaar worden gemaakt en aan eiser worden toegezonden.
6.11
De rechtbank kan niet beoordelen of de twee beschikbare protocollen vallen onder het Wob-verzoek omdat de rechtbank deze protocollen niet heeft ingezien. De rechtbank sluit niet uit dat verweerder bij een welwillende uitleg van het Wob-verzoek, eventueel na overleg met eiser, de protocollen al eerder openbaar had gemaakt en aan eiser had toegezonden. Eiser hoeft immers in het kader van de Wob niet te vragen om specifieke documenten. [3] Daarbij merkt de rechtbank op dat Wob-verzoeken in beginsel niet restrictief mogen worden uitgelegd omdat openbaarheid van informatie het uitgangspunt van de Wob is. [4] Omdat verweerder heeft toegezegd dat de twee bestaande protocollen zo spoedig mogelijk openbaar worden gemaakt en aan eiser worden toegezonden, laat de rechtbank in het midden of verweerder deze documenten openbaar had moeten maken op grond van eisers Wob-verzoek.
Verweerder heeft na de zitting, op 25 mei 2021, een nieuw primair besluit genomen en twee protocollen openbaar gemaakt. Daarbij heeft verweerder eisers verklaringen op de zitting als een nieuwe aanvraag aangemerkt. De rechtbank ziet in het besluit van 25 mei 2021 geen reden om het onderzoek te heropenen. Eiser kan, als hij het niet eens is met de openbaarmaking van de protocollen, bezwaar maken bij verweerder. De rechtbank concludeert op het punt van de protocollen dat eiser gelet op te toezegging van verweerder op de zitting om de protocollen openbaar te maken alsmede op de daadwerkelijke openbaarmaking bij het besluit van 25 mei 2021, dat eiser in deze zaak geen procesbelang meer heeft bij de beantwoording van de vraag of verweerder de protocollen al bij het besluit van 21 december 2020 openbaar had moeten maken.
Conclusie, griffierecht en proceskosten
7.1
Het beroep van eiser tegen het niet-tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 21 december 2020 is gegrond waarbij de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.
7.2
Omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een besluit en het beroep tegen het besluit van 21 december 2020 gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser verschuldigde griffierecht van € 178,- vergoedt. De rechtbank geeft de griffier de opdracht om het verschil tussen het hoge griffierecht van € 354,- dat ten onrechte door eiser is betaald en het daadwerkelijk verschuldigde griffierecht van € 176,- terug te betalen. Dit zal om administratieve redenen gebeuren door betaling op de rekening van de voormalig gemachtigde van eiser. Eiser kan dit verder met zijn voormalig gemachtigde afwikkelen.
7.3
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 534,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor de zitting met een waarde van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 21 december 2020 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 21 december 2020 voor zover daarbij is geweigerd om het document “
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van vernietigde deel van het besluit van 21 december 2020 in stand blijven;
  • draagt verweerder op het verschuldigde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • draagt de griffier op € 176,- van het betaalde griffierecht aan eiser terug te betalen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 oktober 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR4294.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS 27 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:556.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1233.
4.Uitspraak van de ABRvS van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:903.