ECLI:NL:RBMNE:2021:262

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
UTR 19/1826
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering splitsingsvergunning voor pand in Utrecht wegens niet voldoen aan bouwvergunningseisen

In deze zaak hebben eisers, gezamenlijk eigenaar van een pand in Utrecht, een splitsingsvergunning aangevraagd na de verkoop van de benedenverdieping aan een apotheek. De gemeente Utrecht, als verweerder, heeft deze vergunning geweigerd omdat het pand niet voldeed aan het rechtens verkregen niveau, dat wil zeggen de eisen van de verleende bouwvergunning. Ondanks dat er later een splitsingsvergunning is verleend, hebben eisers procesbelang aangetoond door te stellen dat zij schade hebben geleden door de eerdere weigering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente terecht de vergunning heeft afgewezen, omdat de toestand van het gebouw niet voldeed aan de onderhoudseisen voor splitsing in appartementsrechten. De rechtbank oordeelde dat eisers op de hoogte waren van de tekortkomingen, aangezien inspectierapporten aan hen waren verzonden. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 26 januari 2021, en de beslissing is openbaar gemaakt op 16 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1826

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.W. Adriaansens),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Geleijnse).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eisers aangevraagde splitsingsvergunning voor het pand aan de [adres] te [woonplaats] geweigerd.
Bij besluit van 28 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2020. Eiser [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
Eisers zijn gezamenlijk eigenaar van het pand aan de [adres] in [woonplaats] . Op 11 januari 2016 hebben zij de benedenverdieping van het pand verkocht aan [apotheek] ( [apotheek] ). Om tot levering over te kunnen gaan, hebben eisers een splitsingsvergunning van verweerder nodig. Deze hebben zij aangevraagd op 14 december 2017.
Ook [apotheek] heeft bezwaar gemaakt en beroep ingesteld tegen de afwijzing van de aanvraag om een splitsingsvergunning. Het beroep van [apotheek] is door de rechtbank geregistreerd onder nummer UTR 19/1588 en op de zitting van 2 oktober 2020 gelijktijdig behandeld met het beroep van eisers.
Procesbelang
Ter zitting is de rechtbank bekend geworden met het feit dat aan eisers op 15 september 2020 alsnog een splitsingsvergunning is verleend. De rechtbank ziet zich daarom allereerst geplaatst voor de vraag of eisers nog wel procesbelang hebben bij een uitspraak van de rechtbank in deze zaak.
Omdat aan eisers inmiddels een splitsingsvergunning is verleend, kunnen zij met hun beroep niet méér bereiken dan wat zij met hun beroep beoogden te bereiken. Hierin is dus geen actueel en reëel belang gelegen bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Belang bij een uitspraak bestaat nog wel als eisers stellen schade te hebben geleden en zij tot op zekere hoogte aannemelijk maken dat zij dergelijke schade daadwerkelijk en als gevolg van het bestreden besluit hebben geleden.
Eisers hebben aangevoerd dat zij schade hebben geleden in de vorm van verbeurde dwangsommen. In verschillende civiele procedures heeft [apotheek] hen gedwongen de splitsingsvergunning aan te vragen op verbeurte van dwangsommen. Als in deze procedure vast zou komen te staan dat de splitsingsvergunning door verweerder ten onrechte is geweigerd, dan ontvalt ook aan de civiele procedures het belang, omdat dan vaststaat dat eisers niet in gebreke zijn geweest en aan hun verplichtingen hebben voldaan. De dwangsommen zijn dan ten onrechte opgelegd en verbeurd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers hiermee tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van het bestreden besluit schade hebben geleden. Dit betekent dat de rechtbank het beroep inhoudelijk kan beoordelen.
De afwijzing van de aanvraag
Verweerder heeft de aanvraag voor de splitsingsvergunning afgewezen, omdat de toestand van het gebouw zich uit het oogpunt van onderhoud verzet tegen splitsing in twee appartementsrechten. De te splitsen appartementsrechten dienen minimaal te voldoen aan het rechtens verkregen niveau. Daarmee wordt bedoeld dat de woning moet voldoen aan in het verleden aan de woning gestelde eisen door een afgegeven (bouw/omgevings)vergunning. Op 20 augustus 2015 is een omgevingsvergunning verleend, maar voor de bovenverdieping kan geen ‘voltooidverklaring’ worden afgegeven. Uit inspectierapporten van 8 augustus en 25 september 2017 blijkt dat bij de verbouwing van de bovenverdieping enkele bouwkundige zaken niet op orde zijn. De inspectierapporten zijn aan eisers verzonden.
Eisers voeren allereerst aan dat de gereedmelding van de bovenverdieping los staat van de splitsingsvraag. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Omdat op 20 augustus 2015 een omgevingsvergunning is verleend voor het verbouwen van het pand (zowel de boven- als de benedenverdieping), is deze vergunning leidend voor het bepalen van het rechtens verkregen niveau. Of daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan de verbouwing waarvoor de omgevingsvergunning was verleend, is niet relevant voor de vaststelling van het rechtens verkregen niveau. De gereedmelding van de bovenverdieping was dus nodig om het rechtens verkregen niveau ook feitelijk te behalen. Ook eisers stelling dat zij niets konden met de omgevingsvergunning, omdat er door [apotheek] over werd geprocedeerd, volgt de rechtbank niet. De verleende vergunning is op geen enkel moment in de procedure geschorst of herroepen door de rechtbank of de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), zodat het eisers vrij stond uitvoering te geven aan de verleende vergunning. De rechtbank merkt daarbij op dat de omgevingsvergunning nog rechtskracht had op het moment van de zitting. De omstandigheid dat verweerder na de uitspraak van de ABRvS, (nog) niet op het bezwaar heeft beslist doet aan dat rechtsgevolg niet af.
Eisers voeren aan dat hen geen redelijke kans is geboden om de bovenverdieping gereed te melden. Zij hebben geen gehoor gekregen op veelvuldige verzoeken om een overzicht van aspecten die nog aangepakt moesten worden. Aan eisers is dus niet bekend gemaakt welke tekortkomingen er nog zijn.
De rechtbank stelt vast dat eisers niet hebben bestreden dat de inspectierapporten van 8 augustus en 25 september 2017 aan hen zijn toegezonden. Uit deze rapporten blijkt duidelijk welke tekortkomingen er nog waren, namelijk dat de rookmelders niet waren doorgekoppeld en dat de overstroomventilatie en de hoofdschakelaar ontbraken. Het kon eisers dus wel degelijk duidelijk zijn wat de redenen waren waarom de bovenverdieping niet gereed gemeld kon worden en wat daarvoor nog van hen verwacht werd. Ook in de bezwaarfase hebben eisers de geconstateerde tekortkomingen niet aantoonbaar verholpen.
Bij een inspectie op 4 juni 2018 zijn nieuwe tekortkomingen geconstateerd. Ook voor die tekortkomingen geldt dat niet aannemelijk is geworden dat deze ten tijde van het bestreden besluit zijn verholpen.
10. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder de aanvraag om een splitsingsvergunning terecht heeft afgewezen, omdat de toestand van het gebouw zich uit het oogpunt van onderhoud verzet tegen splitsing.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Catsburg, voorzitter, en mr. L.M. Reijnierse en mr. H.H.L. Krans, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.