ECLI:NL:RBMNE:2021:2597

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
UTR - 21 _ 832
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak over zorgtoeslag

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juni 2021, gaat het om een verzoeker die in beroep is gegaan tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen. Het primaire besluit, genomen op 13 november 2020, herzag de definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2018 naar € 970,- en vorderde € 93,- terug. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 15 februari 2021. Verzoeker trok zijn beroep in op 26 mei 2021, nadat verweerder op 21 mei 2021 een herziene beslissing had genomen die tegemoetkwam aan de bezwaren van verzoeker. Bij de intrekking van het beroep verzocht verzoeker om een proceskostenvergoeding.

De rechtbank oordeelt op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting over het verzoek om proceskostenveroordeling. De relevante artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb regelen de veroordeling in proceskosten, vooral wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen. De rechtbank concludeert dat verweerder inderdaad tegemoet is gekomen aan verzoeker en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding toe.

De rechtbank stelt de proceskosten op € 534,- vast, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en wijst erop dat verweerder ook verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op 16 juni 2021. Verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/832

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: J.L. Horst),

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: A.H. Siertsema).

Procesverloop

In het besluit van 13 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder de definitieve berekening zorgtoeslag over 2018 van verzoeker herzien naar € 970,- en € 93,- teruggevorderd.
In het besluit van 15 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verzoeker heeft op 26 mei 2021 het beroep ingetrokken, omdat verweerder op 21 mei 2021 een herziene bestreden besluit heeft genomen waarmee verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser. Verzoeker heeft bij zijn intrekking verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft de rechtbank op 21 mei 2021 meegedeeld dat hij zich kan vinden in een proceskostenvergoeding.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
4. Het verzoek wordt toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals dat geldt per 1 januari 2021 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,- met een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
16 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.