ECLI:NL:RBMNE:2021:2582

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
C/16/521847 / KL ZA 21-116
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van tweets en bescherming van eer en goede naam in kort geding

In deze zaak heeft de eiser, een schrijver, een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, die op Twitter negatieve uitlatingen over hem heeft gedaan. De eiser vordert dat de gedaagde deze uitlatingen verwijdert en zich in de toekomst onthoudt van vergelijkbare uitingen. De gedaagde heeft in haar tweets haar negatieve ervaringen met de eiser gedeeld en andere vrouwen gewaarschuwd voor zijn gedrag, dat zij als manipulatief en grensoverschrijdend beschrijft. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eiser een voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, maar dat de gedaagde ook recht heeft op vrijheid van meningsuiting. Bij de belangenafweging is gekeken naar de aard van de uitlatingen, de ernst van de beschuldigingen, en de steun die deze uitlatingen vinden in feitenmateriaal. De rechter heeft geconcludeerd dat de uitlatingen van de gedaagde voor een belangrijk deel steun vinden in de feiten en dat het belang van de gedaagde in dit geval zwaarder weegt dan dat van de eiser. De vorderingen van de eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/521847 / KL ZA 21-116
Vonnis in kort geding van 17 juni 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te Frankrijk, [postcode] [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. S.H.S. ten Haaf te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.T.J. Brandsen te Almere.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties (1-25),
  • de brief van [eiser] van 28 mei 2021 met producties ter aanvulling van de eerder
  • de mondelinge behandeling van 3 juni 2021 via Skype, waarbij beslist is de producties van
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering

2.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om
I. [gedaagde] te gebieden om binnen één dag na betekening van dit vonnis onverkort en zonder voorbehoud alle met ingang van 14 oktober 2019 tot en met 6 mei 2021 door haar via de Twitteraccounts [twitteraccount 1] en [twitteraccount 2] (en mogelijke andere, [eiser] nog niet bekende Twitteraccounts in beheer van [gedaagde] ) met een kruis gemarkeerde tweets als vervat in de producties 8, 9, 10 en 12 bij deze dagvaarding geplaatste tweets over [eiser] te verwijderen van Twitter, althans de twitterberichten te verwijderen waarin een relatie (al dan niet indirect vanwege een reactie in een twitterdraadje/twitterreplies) tussen [eiser] en manipulatie, daderschap, slachtoffers, grooming, misbruik, problematisch, fout gedrag, (kwetsbare) vrouwen wordt gelegd, althans een gebod dat de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, en
II. [gedaagde] te gebieden eventuele na 6 mei 2021 geplaatste nieuwe Twitter-berichten over of verwijzend naar [eiser] (al dan niet in reactie op anderen) met vergelijkbare, als negatief kwalificerende, uitingen als de aangekruiste uitingen in de producties 8, 9, 10 en 12 (uitingen over grooming, manipulatie, gaslighten, fout, dader, slachtoffers, problematisch etc) binnen één dag na betekening van dit vonnis te verwijderen, althans een gebod dat de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, en
III. [gedaagde] te gebieden haar tweet van 13 oktober 2019 op het account [twitteraccount 1] met de tekst
" [.] ”op Twitter geplaatst te houden, en
IV. [eiser] binnen één dag na betekening van dit vonnis in staat te stellen controle op het onder I en II vermelde te kunnen (blijven), door te gelasten dat [gedaagde] al haar Twitter-accounts (waaronder, maar niet beperkt tot de bij [eiser] al bekende accounts [twitteraccount 1] en [twitteraccount 2] ) open dient te stellen en te houden voor [eiser(-s)] advocaat, alsmede opgave dient te doen van nog niet bekende andere Twitteraccounts, zodat ook daarop controle kan worden uitgeoefend, althans een gebod dat de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, en
V. [gedaagde] te gebieden om binnen één week na betekening van dit vonnis zoekmachines, waarvan in ieder geval Google, Ilse (inclusief DuckDuckgo), Yahoo, Bing, MSN en Waybackmachine aan te schrijven om de zoekresultaten, inclusief in cache opgeslagen gegevens, van uitingen zoals begrepen onder I, te verwijderen en [eiser] afschrift van die aanschrijvingen en bewijzen van ontvangst daarvan te verstrekken, en
VI. [gedaagde] te bevelen om zich direct na dit vonnis, maar in ieder geval met ingang van één dag na betekening dit vonnis, te onthouden van het openbaar (via welk medium en in welke vorm dan ook) plaatsen van berichten over [eiser] vergelijkbaar met de met een kruis gemarkeerde tweets als vervat in de producties 8, 9, 10 en 12 zoals die al geplaatst zijn door [gedaagde] , in ieder geval totdat een bodemrechter anders zou beslissen, en
VII. te bepalen dat [gedaagde] een dwangsom van € 5.000,-- per afzonderlijke overtreding verbeurt aan [eiser] voor iedere dag dat zij in strijd handelt met elk hiervoor onder I en/of II en/of III en/of IV en/of V en/of VI bepaalde gebod, tot een maximum van € 50.000,-- per afzonderlijke overtreding en derhalve een maximum van € 300.000,-- in totaal,
VIII. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.2.
[gedaagde] voert verweer met conclusie tot afwijzing van de vorderingen.

3.Waar gaat het om?

3.1.
Partijen hadden een vriendschappelijk relatie met elkaar die in 2018 via twitter begon. Nadat de vriendschap minder was geworden heeft [gedaagde] in oktober 2020, april 2021 en mei 2021 diverse tweets over [eiser] geplaatst waarin zij haar negatieve ervaringen met [eiser] deelt en waarin zij vrouwen waarschuwt voor het gedrag van [eiser] .
[eiser] , die schrijver is en onder meer via zijn hoofd-Twitteraccount [twitteraccount 3] en zijn website [naam website] , wil met dit kort geding bereiken dat [gedaagde] de door haar geplaatste tweets over [eiser] , zijnde de in de producties 8, 9, 10 en 12 bij dagvaarding met een kruis gemarkeerde tweets, verwijdert en verwijderd houdt en dat een door [gedaagde] op 13 oktober 2019 geplaatst positief bericht geplaatst blijft. Verder moet [gedaagde] worden veroordeeld diverse zoekmachines aan te schrijven om de zoekresultaten, inclusief de in cache opgeslagen gegevens, te verwijderen.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Gelet op de aard van de vorderingen heeft [eiser] een voldoende spoedeisend belang om zijn vorderingen in kort geding te laten beoordelen.
Juridisch kader
4.2.
In deze zaak gaat het om een botsing van fundamentele rechten. Aan de kant van [eiser] het recht op eerbiediging van de eer en goede naam (art. 10 Gw en art. 8 EVRM) en aan de kant van [gedaagde] het recht op vrijheid van meningsuiting (art. 7 Gw en art. 10 EVRM).
4.3.
Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Bij deze afweging geldt niet als uitgangspunt dat voorrang toekomt aan het door artikel 10 Gw en artikel 8 EVRM gewaarborgde recht. Voor de door artikel 7 Gw en artikel 10 EVRM beschermde rechten geldt hetzelfde. Dit brengt met zich dat het hier niet gaat om een in twee fasen te verrichten toetsing (aldus dat eerst aan de hand van de omstandigheden moet worden bepaald welk van beide rechten zwaarder weegt, waarna vervolgens nog moet worden beoordeeld of de noodzakelijkheidstoets als neergelegd in artikel 8 lid 2 respectievelijk 10 lid 2 EVRM zich verzet tegen het resultaat van die afweging), maar dat deze toetsing in één keer moet plaatsvinden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het desbetreffende lid 2 (zie HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210 [achternaam 1] / [achternaam 2] ; HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230, Endemol en SBS/ [achternaam 3] ).
4.4.
Welk van de beide genoemde wederzijdse belangen in het concrete geval zwaarder weegt, hangt zoals gezegd af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij is onder meer relevant:
  • i) de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben,
  • ii) de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die aan de kaak wordt gesteld,
  • iii) de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal ten tijde van de publicatie,
  • iv) de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen,
  • v) het gezag dat het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd geniet en
  • vi) de maatschappelijke positie van de betrokken persoon.
Genoemde omstandigheden wegen niet allen even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht, hangt af van het concrete geval.
De belangenafweging
4.5.
Voor [eiser] geldt dat het gaat om het recht op eerbiediging van zijn eer en goede naam door niet op lichtzinnige wijze te worden blootgesteld aan ernstige verdachtmakingen en beschuldigingen die gebaseerd zijn op onjuiste dan wel onvolledige feiten of suggesties.
Het belang van [gedaagde] is dat zij met tweets aandacht mag vragen voor haar ervaringen in de relatie met [eiser] en dat zij andere vrouwen waar nodig mag waarschuwen.
4.6.
In het kader van de belangenafweging komen de bestreden tweets hierna aan de orde. Vervolgens worden de relevante omstandigheden besproken en beoordeeld.
4.7.
Op 26 oktober 2020 heeft [gedaagde] op twitter een zogeheten draadje gestart over haar ervaring met haar (vriendschappelijke) relatie met [eiser] . Zij heeft - samengevat - onder meer het volgende meegedeeld. [eiser] heeft haar gemanipuleerd en zij heeft in een abusieve relatie gezeten waarbij zij zichzelf niet meer terug herkende. [eiser] doet zich voor als ‘
[.] ’is hij ‘
[.]’. Zij beseft nu ‘
[.]’ zij erin zat. Op 27 oktober 2020 geeft [gedaagde] in reactie op een kritisch bericht in het draadje aan dat zij het prima vindt dat anderen een groomer volgen ‘
[.]’.
4.8.
[gedaagde] heeft op 26 oktober 2020 in reactie op een tweet van een derde gemeld: “
[.]
4.9.
Nadat [eiser] in het tijdschrift [naam tijdschrift] een artikel heeft geschreven over plantaardig eten, reageert [gedaagde] op 26 oktober 2021 op een tweet van een vriendin onder meer als volgt: “
[.] (daarmee is bedoeld [eiser] , vzr
) [.]
4.10.
Op 16 april 2021 reageert [gedaagde] in een draadje over de in opspraak geraakte [A] met de mededeling; “
[.] (daarmee is bedoeld [eiser] , vzr
) [.]
4.11.
In de periode 2 mei tot en met 6 mei 2021 heeft [gedaagde] opnieuw in een draadje op twitter gesproken over [eiser] . [gedaagde] heeft daarbij getweet (4 mei) over onder meer het manipulatieve gedrag van [gedaagde] , en dat hij graag kwetsbare vrouwen versiert. Ook heeft [gedaagde] getweet (4 mei) dat grooming ook tussen volwassenen gebeurt en wordt [eiser] een ‘
[.]’ genoemd.
de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben
4.12.
De aard van de door [gedaagde] op twitter geplaatste (re)tweets zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter zonder meer negatief voor [eiser] . [eiser] wordt weggezet als een uiterst manipulatief iemand die er niet voor terugdeinst psychologisch te manipuleren (gaslighting) en als iemand die probeert het vertrouwen van jonge vrouwen te winnen met als doel deze seksueel te benaderen of misbruiken (grooming). Ook deelde [gedaagde] in een tweet mee dat haar doel is om de reputatie van [eiser] kapot te maken.
4.13.
Naar aanleiding van de tweets van [gedaagde] is een derde (ene [B] ) vervolgens overgegaan tot doxxing van [eiser] (het bekendmaken van persoonlijke gegevens tegen iemands wil) en heeft de discussie op twitter een zodanige omvang genomen dat [gedaagde] zelf heeft gemeld dat de beschuldigingen aan het adres van [eiser] ‘
[.]’.
4.14.
[gedaagde] kon en moest verwachten dat dergelijke berichtgeving voor [eiser] schadelijk zou kunnen zijn, zowel persoonlijk als zakelijk. Ter zitting erkende [gedaagde] ook dat het gebruik van de term grooming en de mededeling [eiser] helemaal kapot te willen maken niet verstandig zijn geweest. Onweersproken heeft [gedaagde] gesteld dat inmiddels alle berichten over het thema grooming (zowel van haarzelf als van anderen) zijn verwijderd en dat ook de mededeling [eiser] kapot te willen maken is verwijderd samen met alle berichten van ‘ [B] ’.
4.15.
Bij de verdere beoordeling zal er van uit worden gegaan dat de door [eiser] gewenste verwijdering van berichten in ieder geval voor dit deel van de berichten al heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat dergelijke berichten door [gedaagde] opnieuw geplaats gaan worden.
de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die aan de kaak wordt gesteld
4.16.
[gedaagde] stelt met haar berichtgeving aandacht te vragen voor de negatieve ervaringen die zij heeft ondervonden in de relatie met [eiser] en dat zij dit publiekelijk wil delen om andere vrouwen te waarschuwen voor de handelwijze van [eiser] . [gedaagde] stelt dat [eiser] jonge kwetsbare vrouwen veelvuldig berichtjes stuurt, al dan niet via twitter of via privéberichten (o.a. via zgn. PM-berichten, zijnde personal messages), waardoor deze vrouwen die al niet goed in hun vel zitten zich ongemakkelijk gaan voelen, angst hebben om hun grenzen aan te geven, althans het gevoel krijgen niet gerespecteerd te worden en daardoor een schuldgevoel krijgen. Zij stelt dat zij pas tot bekendmaking is overgegaan nadat het haar duidelijk was geworden dat zij niet de enige vrouw was die zo door [eiser] was behandeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het door [gedaagde] gestelde kan worden aangemerkt als een (voldoende) ernstige misstand waar aandacht voor gevraagd mag worden. Anders dan [eiser] lijkt te betogen hoeft [gedaagde] geen opgedragen taak te hebben om het algemeen belang te dienen.
de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal ten tijde van de publicatie
4.17.
[eiser] betwist de beschuldigingen, maar gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarbij te gemakkelijk voorbij aan de door [gedaagde] overgelegde producties die haar beweringen over [eiser] ondersteunen. Het gaat niet alleen om anonieme screenshots (producties 5 en 6) maar ook om verklaringen (producties 7-11) van vijf vrouwen (waarvan twee anoniem) die het door [gedaagde] geschetste beeld over [eiser] onderschrijven. [eiser] wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat aan de verklaringen voorbij moet worden gegaan omdat [gedaagde] deze net zo goed zelf kan hebben gemaakt. Aanknopingspunten daarvoor ontbreken en het is ook niet aannemelijk nu de advocaat van [gedaagde] ter zitting heeft gemeld dat de verklaringen door de vrouwen aan haar persoonlijk zijn gemaild. In de overgelegde verklaring van [C] (productie 12) wordt over de periode juli 2017 tot maart 2021 verslag gedaan van zijn bevindingen van het gedrag van [eiser] in een besloten twittergroep (DM-groep) en de diverse fysieke bijeenkomsten van de leden van deze DM-groep. Daaruit volgt ook dat aannemelijk is dat [eiser] met zijn gedrag enkele (kwetsbare) vrouwen zich door grensoverschrijdend gedrag zeer ongemakkelijk heeft laten voelen.
4.18.
Uit de door [gedaagde] als productie 1 overgelegde DM-berichten die [eiser] op 13 september 2019 aan haar heeft gezonden, is het aannemelijk geworden dat deze berichten soms een seksuele lading hebben. Zo heeft [eiser] mededelingen gedaan in de trant van:
[.]De eveneens in die berichten gedane mededelingen dat het allemaal niet seksueel bedoeld is, dat intimiteit niet alleen over seks gaat en dat wat [eiser] van [gedaagde] nodig heeft vele malen mooier, groter en belangrijker dan seks is, doet de seksuele lading van die berichten niet teniet. De advocaat van [eiser] wordt dan ook niet gevolgd in haar standpunt dat [eiser] niet meer dan ‘gewoon een warm mens’ is en dat dit ‘voor sommigen wat te klef kan voelen, maar dat je dat echt gewoon kunt zeggen’. Uit de PM-berichten blijkt verder dat [gedaagde] moeite heeft om de berichten die [eiser] heeft gestuurd te duiden. Zo meldt zij, in reactie op de mededeling dat [eiser]
[.], aan hem dat hij die laatste zin misschien beter weg had kunnen laten en wordt verderop in de conversatie gemeld dat zij bang is dat [eiser] er de verkeerde gevoelens bij krijgt.
4.19.
Op grond van het vorenstaande is het voldoende aannemelijk dat de uitlatingen van [gedaagde] over [eiser] voor een belangrijk deel steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal ten tijde van de publicatie.
de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen
4.20.
[gedaagde] heeft voldoende gemotiveerd aangegeven dat zij tot publicatie is overgegaan omdat zij emotioneel bleef worstelen met de (beëindigde) vriendschap met [eiser] en zij inmiddels van diverse andere vrouwen wist dat zij soortgelijke ervaringen met [eiser] hadden. [gedaagde] spreekt vooral over haar eigen ervaring/beleving van de relatie met [eiser] , maar stelt anderzijds dat sprake is van een patroon in het handelen van [eiser] waartegen gewaarschuwd moet worden. De door [gedaagde] gebruikte bewoordingen zijn onverbloemd en [eiser] wordt daarbij weggezet als onder meer ‘
[.] ’’ die aan gaslighting en grooming doet. Anderzijds brengt zij wel enige nuancering aan als de discussie in een draadje ontspoort (zie 4.13). Verder is er alle ruimte voor het tegengeluid en wordt [gedaagde] door mede-twitteraars ook aangesproken op haar bewoordingen en gedrag. De berichtgeving in het twitteraccount van [gedaagde] is dan ook minder eenzijdig dan [eiser] stelt. Ook het gepubliceerde positieve bericht in de tweet van 13 oktober 2019 (zie de vordering onder 2.1 onder III) waarvan [eiser] vordert dat het gehandhaafd blijft, staat nog steeds op het twitteraccount van [gedaagde] .
het gezag dat het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd geniet
4.21.
[gedaagde] heeft haar uitlatingen over [eiser] gedaan op de sociaalnetwerksite Twitter. Twitter is nog steeds een ‘vluchtig medium’ waarbij in hoofdzaak op het moment van plaatsen sprake is van kennisname van de uitlatingen. Berichten op twitter zijn ook niet per se betrouwbaar of kwalitatief. Het bereik van de berichten op het twitteraccount van [gedaagde] (ruim 4.000 volgers) is vrij beperkt. Mochten derden alsnog geconfronteerd worden met de tweets van [gedaagde] dan geldt dat zij een totaalbeeld van de discussie krijgen waarbij voor- en tegenstanders aan het woord komen. Ook zullen zij kennis kunnen nemen van het door [eiser] belangrijk geachte positieve twitterbericht van 13 oktober 2019. Verder geldt dat enkele tweets waartegen de bezwaren van [eiser] zich met name richtten al verwijderd zijn.
de maatschappelijke positie van de betrokken persoon
4.22.
[eiser] is, volgens eigen zeggen, inmiddels uitgegroeid tot een van de bekendere accounts en namen op twitter. Verder blijkt dat hij zich op twitter actief mengt in maatschappelijk gevoelige discussies over onder meer [D (voornaam)] en [A] . Onder deze omstandigheden moet [eiser] zich meer laten welgevallen dan een niet-publiek figuur.
Slotsom
4.23.
Uit het voorgaande volgt dat de uitlatingen naar het voorshands oordeel van de voorzieningenrechter voor een (belangrijk) deel steun vinden in de feiten. Voor zover dat niet zo is geldt dat de uitlatingen inmiddels verwijderd zijn dan wel dat de uitlatingen minder tot weinig zorgvuldig zijn, maar daarmee nog niet onrechtmatig. Daarbij is ook het volgende van belang geacht.
4.24.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij in zijn dagelijks leven zowel in privé als beroepsmatig veel nadeel ondervindt van de twitterberichten. Volgens [eiser] heeft hij diverse commerciële opdrachten misgelopen, waaronder nieuwe opdrachten van het blad [naam tijdschrift] . Dit laatste is niet aannemelijk geworden. In een als productie 17 door [gedaagde] overgelegd bericht van mevrouw [E] , de toenmalige chef magazine van [naam tijdschrift] , wordt meegedeeld dat het niet verstrekken van een nieuwe opdracht of het door haar ontvolgen van [eiser] niets met de kwestie tussen [gedaagde] en [eiser] te maken heeft. Verder is ter zitting vast komen te staan dat [eiser] nog steeds opdrachten krijgt. Of en in hoeverre een vermindering van opdrachten aan de berichtgeving van [gedaagde] over [eiser] te wijten is, is dan ook niet bekend. Een kort geding leent zich niet voor een nader onderzoek op dit punt. Aan de onder 4.23 gegeven tussenconclusie wordt dan ook niets afgedaan.
4.25.
Op grond van al het voorstaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het belang van [gedaagde] in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [eiser] . De door [eiser] aan [gedaagde] verweten uitlatingen vinden deels in voldoende mate steun in de feiten, zijn voor een deel inmiddels verwijderd en aannemelijk is dat deze verwijderd blijven, dan wel zijn in het geheel van alle berichtgevingen, niet dermate van gewicht dat dit tot toewijzing van (een van) de vorderingen moet leiden.
4.26.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.325,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.325,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.type: TS (4428)