ECLI:NL:RBMNE:2021:2569

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
16/093672-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag na gebruik van lachgas

Op 10 januari 2020 vond er een ernstig verkeersongeval plaats in Soest, waarbij de verdachte, een 17-jarige bestuurder, met een snelheid van 121 kilometer per uur over een weg reed waar een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur gold. Dit gebeurde na het gebruik van lachgas. De verdachte verloor de controle over het voertuig en botste tegen een boom, waardoor twee inzittenden, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan roekeloos rijgedrag, wat heeft geleid tot het ongeval en de verwondingen van de inzittenden. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de straf. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 160 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problemen van de verdachte na het ongeval, evenals zijn inspanningen om zijn leven weer op de rails te krijgen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/093672-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F.E. den Hertog, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 10 januari 2020 te Soest als bestuurder van een motorrijtuig zich zodanig heeft gedragen dat door zijn schuld een verkeersongeluk heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, althans zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering van de normale bezigheden is ontstaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Daartoe is aangevoerd dat er aan de zijde van verdachte sprake is van ernstige schuld en dat bij beide slachtoffers zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, zoals blijkt uit de medische verklaringen en het e-mailbericht van de politie van 1 juni 2021.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het tenlastegelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 juni 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verkeersongevalsanalyse van 31 maart 2020, opgemaakt door de politie Midden-Nederland/DRR/Forensische opsporingen, houdende een onderzoek naar het incident van 10 januari 2020, doorgenummerde pagina 50 tot en met 72 (van het proces-verbaal genummerd 2020011657);
  • een geschrift zoals bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1] van 17 januari 2020, opgesteld door de arts van [slachtoffer 1] , doorgenummerde pagina 39 (van het proces-verbaal genummerd 2020011657);
  • een geschrift zoals bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4 Wetboek van Strafvordering, houdende een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 2] van 15 januari 2020, opgesteld door dr. S.T.W. van Haelst en dr. G.A.M. Govaert, chirurgen, doorgenummerde pagina 42 tot en met 44 (van het proces-verbaal genummerd 2020011657);
  • een geschrift zoals bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5 Wetboek van Strafvordering, houdende een e-mailbericht van 1 juni 2021, opgesteld door [verbalisant] , politie Midden-Nederland, houdende informatie over de mentale en fysieke toestand van onder meer [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Op 10 januari 2020 reed verdachte in de auto van zijn moeder samen met [slachtoffer 2] (bijrijder) en [slachtoffer 1] (achterin). Vlak voor het rijden had verdachte lachgas gebruikt en vervolgens rijdt hij met (een gemiddelde snelheid van) 121 kilometer per uur over De Beaufortlaan te Soest. Verdachte verliest de macht over het stuur en botst tegen een boom. Inzittenden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] worden met letsel naar het ziekenhuis gebracht.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Er bestaan verschillende gradaties van schuld. De lichtste vorm is een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid, gevolgd door zeer onvoorzichtig en/of onoplettend verkeersgedrag, De zwaarste vorm van schuld is roekeloos verkeersgedrag.
Op grond van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte kort na het gebruik van lachgas op een parkeerplaats, in de auto is gestapt. Niet uit te sluiten is dat het gebruik van lachgas de rijvaardigheid kan beïnvloeden en verdachte heeft dit zelf ook verklaard. Desgevraagd verklaarde verdachte op de terechtzitting dat hij denkt dat lachgas zijn rijgedrag heeft beïnvloed. Hij verklaarde tevens dat het ‘niet best spul is, waardoor je er met je hoofd niet helemaal bij bent’. Kort na het verlaten van de parkeerplaats rijdt verdachte in het donker met zeer hoge snelheid, oplopend tot maar liefst een gemiddelde indicatieve snelheid van 121 kilometer per uur, zo blijkt uit de verkeersongevalsanalyse, over een weg waar 30 kilometer per uur is toegestaan. Verdachte verliest de macht over het stuur, komt in de berm terecht en komt uiteindelijk tegen een boom tot stilstand.
Verdachte heeft bewust veel te hard gereden, omdat hij ‘stoer wilde doen’. Door dit rijgedrag heeft de verdachte zichzelf en de inzittenden in een gevaarlijke situatie gebracht. De rechtbank is van oordeel dat dit rijgedrag te kwalificeren is als schuld in de zin van artikel 6 WVW. Alles overwegende, is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanzienlijk tekortgeschoten is in zijn zorgplicht als weggebruiker en de rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, waardoor een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden, waarbij de inzittenden letsel hebben opgelopen.
Zwaar lichamelijk letsel
Ten gevolge van het ongeval hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] letsel opgelopen. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of dit letsel te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel.
Uit de geneeskundige verklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat hij door het ongeval een gebroken borstbeen, gebroken ribben, wervelfracturen en een gebroken pols heeft opgelopen. [slachtoffer 2] is aan zijn verwondingen op 11 januari 2020 geopereerd. Uit het e-mailbericht van de politie van 1 juni 2021 blijkt dat hij nog niet is hersteld, met fysiotherapie is gestopt omdat dit te veel pijn deed en momenteel thuis revalideert. Ter terechtzitting is door dhr. R. Holslag toegelicht dat [slachtoffer 2] voor 80-100% arbeidsongeschikt is verklaard en dat er momenteel onderzoek wordt gedaan naar de gevolgen voor de rest van zijn leven.
Uit de geneeskundige verklaring van [slachtoffer 1] volgt dat zij een gebroken neus en een gebroken pols heeft opgelopen. Uit voornoemd e-mailbericht volgt dat ook zij nog niet is hersteld en nog steeds fysiotherapie heeft en revalideert. Zij heeft EMDR-therapie afgesloten maar is ook geestelijk nog niet hersteld. Haar koksopleiding heeft ze moeten afbreken, omdat dit niet ging door de pijn in haar enkel en pols.
Gelet op de hiervoor omschreven (ernstige) aard van het letsel, de aard en noodzaak van medisch ingrijpen en dat het nog maar de vraag of beiden (volledig) zullen herstellen,
kwalificeert de rechtbank het letsel van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] als gevolg van het verkeersongeval, als zwaar lichamelijk letsel.
Partiële vrijspraak
De rechtbank spreekt vrij van het tenlastegelegde gedachtestreepje ‘terwijl hij als 17-jarige in het bezit was van een rijbewijs B en/of terwijl naast hem, verdachte, geen in de begeleiderspas vermelde begeleider zat’. Hoewel de rechtbank vaststelt dat verdachte beginnend bestuurder was op het moment dat het ongeluk werd veroorzaakt, zegt dit feit op zichzelf niets over het rijgedrag van verdachte op dat moment. In juridische zin ontbreekt het vereiste causale verband ten aanzien van dit gedachtestreepje met het veroorzaakte ongeval.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 10 januari 2020 te Soest, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten De Beaufortlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden,
- na voorafgaand gebruik van lachgas en
- met een (indicatieve) snelheid van 121 kilometer per uur, in elk geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 30 kilometer per uur en
- (vervolgens) de controle over dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig geheel of gedeeltelijk te verliezen, althans het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet met de nodige voorzichtigheid te besturen en
- (vervolgens) met het motorrijtuig rechts van de rijbaan de berm in te rijden en
- (vervolgens) tegen een rechts naast die weg staande boom te botsen en aan te rijden,
waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1] (passagier) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken pols en meerdere breuken in de neus, en [slachtoffer 2] (passagier) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken borstbeen en meerdere ribfracturen en meerdere wervelfracturen en een breuk in het handwortelbeentje, werd toegebracht.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 160 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 80 dagen jeugddetentie, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte, het feit dat verdachte het incident en de gevolgen daarvan zijn leven lang moet meedragen en de psychische problematiek die bij verdachte is ontstaan. De raadsvrouw is met de officier van justitie van mening dat een geheel voorwaardelijke straf passend is, maar acht een ontzegging van de rijbevoegdheid onnodig.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft op de weg zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag vertoont en is met hoge snelheid, na gebruik van lachgas, tegen een boom aangereden. Daarbij komt dat verdachte nog maar zeven maanden zijn rijbewijs had en het verdachte niet was toegestaan zonder begeleider te rijden. Desondanks is hij, om stoer te doen, toch in de auto gestapt. Als gevolg van dit ongeval hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waarvan zij nog altijd niet volledig zijn hersteld. Bij [slachtoffer 2] is het zelfs maar zeer de vraag of hij ooit volledig zal herstellen.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 6 maart 2021 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 4 maart 2021, opgemaakt door R.D. Peters, raadsonderzoeker. Hieruit is gebleken dat verdachte na het ongeval vanwege een psychose is opgenomen in Zon en Schild en dat hij daar nog steeds poliklinisch onder behandeling is. Verdachte is gestopt met het gebruik van drugs en zijn ouders en vrienden ondersteunen hem in zijn herstel. Verdachte heeft zijn havodiploma behaald en werkt in het bedrijf van zijn vader. De Raad ziet geen aanleiding voor een leerstraf of begeleiding van de jeugdreclassering en adviseert een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Ter terechtzitting is de impact van het ongeval op verdachte en zijn ouders gebleken. Inmiddels gaat het voorzichtig beter met verdachte, is hij ingesteld op medicatie en wil hij in de toekomst een HBO-opleiding gaan volgen.
Straf
Gelet op de aard en de ernst van het feit acht de rechtbank een forse taakstraf en rijontzegging passend en geboden. De rechtbank is op grond van de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden echter ook van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf niet passend is. Verdachte woont immers in een stabiel gezin, heeft een dagbesteding en het gaat voorzichtig beter met zijn psychische problematiek. Een onvoorwaardelijke taakstraf zou dit kunnen doorkruisen. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uur en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden, beide geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. De straf is bedoeld als flinke stok achter de deur die verdachte ervan dient te weerhouden opnieuw de fout in te gaan.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77r, 77x, 77y en 77z van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart hetgeen meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvan
160 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 80 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
twee jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straf
-
ontzegtverdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van 12 maanden;
- bepaalt dat de ontzegging niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
twee jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. C.S.K. Fung Fen Chung en A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H. Lagerweij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 10 januari 2020, te Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten De Beaufortlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden,
- terwijl hij als 17-jarige in het bezit was van een rijbewijs B en/of terwijl naast hem, verdachte, geen in de begeleiderspas vermelde begeleider zat en/of
- na voorafgaand gebruik van lachgas en/of
- met een (indicatieve) snelheid van 121 kilometer per uur, in elk geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 30 kilometer per uur en/of
- ( vervolgens) de controle over dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig geheel of gedeeltelijk te verliezen, althans het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet met de nodige voorzichtigheid te besturen en/of
- ( vervolgens) met het motorrijtuig rechts van de rijbaan de berm in te rijden en/of
- ( vervolgens) tegen een rechts naast die weg staande boom te botsen en/of aan te rijden,
waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1] (passagier) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken pols en/of een of meerdere breuken in de neus, althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden is ontstaan en/of [slachtoffer 2] (passagier) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken borstbeen en/of een of meerdere ribfractu(u)r(en) en/of een of meerdere wervelfractu(u)r(en) en/of een breuk in het handwortelbeentje, althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )