Op 7 juni 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 27 mei 2021 een verzoekschrift ingediend voor het verlenen van verplichte zorg aan een betrokkene, geboren in 1945, die verblijft in een zorginstelling. De mondelinge behandeling vond plaats via Skype vanwege coronamaatregelen, waarbij de betrokkene en haar behandelaar aanwezig waren, maar de advocaat op afstand. De rechtbank heeft na de behandeling direct uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan verschillende psychische stoornissen, waaronder een depressieve stemmingsstoornis en afhankelijkheid van benzodiazepine. De behandelaar heeft verklaard dat de betrokkene op korte termijn met ontslag kan, maar dat intensieve begeleiding en zorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de betrokkene stopt met eten en drinken. De betrokkene was het niet eens met de plannen van de behandelaar en wilde vrijwillig opgenomen blijven.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn en heeft daarom de zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 7 december 2021. De verleende zorg omvat onder andere het toedienen van vocht, voeding en medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid en het opnemen in een accommodatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verplichte zorg evenredig en effectief is, en dat voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zoals bedoeld in de Wvggz.