Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 januari 2021 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld),
(gemachtigde: R.W. van Manen).
Rechtbank Midden-Nederland
Op 26 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaarprocedure tegen de afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 16 december 2020, waarin zijn aanvraag om verlening van een urgentieverklaring was afgewezen. Hij vorderde een voorlopige voorziening omdat hij dreigde dakloos te worden, aangezien zijn verhuurder de woning per 30 april 2021 wilde ontruimen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. Bij de beoordeling van het verzoek tot voorlopige voorziening heeft de rechter vastgesteld dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft. De rechter oordeelde dat verzoeker voldoende tijd heeft om de beslissing op bezwaar af te wachten, aangezien de ontruiming pas op 30 april 2021 zou plaatsvinden. Bovendien was er geen evident onrechtmatig besluit, wat betekent dat er geen ernstige twijfels bestonden over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.