ECLI:NL:RBMNE:2021:253

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/4728
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang en evident onrechtmatig besluit

Op 26 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaarprocedure tegen de afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 16 december 2020, waarin zijn aanvraag om verlening van een urgentieverklaring was afgewezen. Hij vorderde een voorlopige voorziening omdat hij dreigde dakloos te worden, aangezien zijn verhuurder de woning per 30 april 2021 wilde ontruimen.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. Bij de beoordeling van het verzoek tot voorlopige voorziening heeft de rechter vastgesteld dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft. De rechter oordeelde dat verzoeker voldoende tijd heeft om de beslissing op bezwaar af te wachten, aangezien de ontruiming pas op 30 april 2021 zou plaatsvinden. Bovendien was er geen evident onrechtmatig besluit, wat betekent dat er geen ernstige twijfels bestonden over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4728

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 januari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld),

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: R.W. van Manen).

Procesverloop

In het besluit van 16 december 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een urgentieverklaring afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek tot voorlopige voorziening hangende een bezwaarprocedure of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemprocedure niet. Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening moet worden beoordeeld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
3. Verzoeker heeft over het spoedeisend belang aangevoerd dat hij dakloos dreigt te worden. De verhuurder wil de woning aan de [adres] in [plaats] , waar verzoeker woont, uiterlijk op 30 april 2021 ontruimen omdat de woning verkocht gaat worden. Verzoeker kan nergens heen en zijn enige uitweg is een urgentieverklaring.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van spoedeisend belang. Verzoeker heeft op 6 januari 2021 bezwaar ingediend tegen het bestreden besluit. Verweerder moet daar volgens artikel 7:10, eerste lid, van de Awb binnen zes weken op beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Nu verzoeker pas op 30 april 2021 zijn huurwoning moet verlaten, valt niet in te zien dat de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden. Er is immers niet bij voorbaat gebleken dat verweerder niet binnen de wettelijke beslistermijn een beslissing op bezwaar zal nemen.
Evident onrechtmatigheid
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
Belangenafweging
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
Conclusie
7. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.