ECLI:NL:RBMNE:2021:2522

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
8926624
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele procedure met beroep op arbitragebeding en strijdigheid met artikel 6 EVRM

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident dat is opgeworpen door de gedaagde partij, [gedaagde] B.V. [eiser], een handelsagent wonende in Duitsland, heeft in de hoofdzaak veroordeling van [gedaagde] gevorderd tot betaling van provisies en andere vergoedingen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de kantonrechter niet bevoegd is, omdat er een arbitragebeding is overeengekomen dat de internationale handelskamer bevoegd verklaart. [eiser] heeft echter betoogd dat dit arbitragebeding buiten werking moet worden gesteld, omdat het in strijd is met de openbare orde en de redelijkheid en billijkheid, en omdat hij door de financiële drempel van € 12.000,00 in depot te moeten storten, de facto wordt ontzegd toegang tot het recht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vraag of het arbitragebeding geldig is, beoordeeld moet worden naar Nederlands recht, aangezien dit recht van toepassing is verklaard op de agentuurovereenkomst. De rechter heeft overwogen dat een beroep op het arbitragebeding niet in strijd mag zijn met de redelijkheid en billijkheid, en dat dit wel het geval is wanneer de financiële drempel voor de eiser te hoog is, waardoor hij geen rechtsgang kan openen. Gezien de financiële situatie van [eiser], die een negatief banksaldo heeft, heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] zich niet kan beroepen op het arbitragebeding.

Het incident tot onbevoegdheid is verworpen, en [gedaagde] is veroordeeld in de proceskosten. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde]. Dit vonnis is uitgesproken op 7 april 2021 door kantonrechter D.A. van Steenbeek, met ondertekening door rolrechter J.W. Wagenaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8926624 UC EXPL 20-10402 MG/28934
Vonnis in incident van 7 april 2021
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
gemachtigde: mr. A.J.L.J. Pfeil,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
gemachtigde: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot onbevoegdheid
- de incidentele conclusie van antwoord
1.2.
Daarna is besloten dat vonnis zal worden gewezen in het incident.

2.De beoordeling

in het incident

2.1.
Tussen partijen is een agentuurovereenkomst gesloten, waarbij [eiser] als handelsagent optrad voor [gedaagde] . [eiser] vordert in de hoofdzaak veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van provisies, boetes en klant- cq goodwillvergoeding.
2.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de kantonrechter niet bevoegd is om over de hoofdzaak te oordelen, omdat op grond van een tussen partijen overeengekomen arbitragebeding de internationale handelskamer bevoegd is.
2.3.
[eiser] heeft erkend dat partijen een arbitragebeding zijn overeengekomen, maar hij stelt dat dit beding buiten werking gesteld moet worden omdat het beding in strijd is met de openbare orde en met de redelijkheid en billijkheid en omdat [gedaagde] misbruik maakt van recht. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft hij aangevoerd dat er een bedrag van € 12.000,00 in depot gestort dient te worden. Dat is voor [eiser] een te hoge financiële drempel, omdat hij sinds het einde van de agentuurovereenkomst werkloos is en hij al zijn bezittingen heeft moeten verkopen om zijn schulden te voldoen, waarna hem nu een negatief banksaldo rest. Het beroep op het arbitraal beding staat de facto gelijk aan de ontzegging van toegang tot het recht.
2.4.
Op grond van artikel 1074 Rv verklaart de rechter bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten en waaruit voortvloeit dat arbitrage buiten Nederland moet plaatsvinden zich onbevoegd, indien een partij zich voor alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst ongeldig is onder het op die overeenkomst toepasselijke recht.
2.5.
De vraag of de overeenkomst tot arbitrage geldig is moet worden beoordeeld naar Nederlands recht, omdat dit recht van toepassing is verklaard op de agentuurovereenkomst.
2.6.
Slechts bij hoge uitzondering zal de rechter het beroep op het arbitragebeding buiten beschouwing laten. Zo zal een beroep op een arbitragebeding niet in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid - en evenmin misbruik van recht opleveren - op de enkele grond dat arbitrage in de regel kostbaar is (HR 21 maart 1997, NJ 1998/219). Dat zou slechts anders kunnen zijn indien degene die het voorschot voor de arbitrageprocedure moet voldoen hiertoe niet in staat is, waardoor voor de betreffende partij in feite geen rechtsgang openstaat, hetgeen in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
2.7.
In dit geding staat vast dat door [eiser] een bedrag van € 12.000,00 in depot zou moeten worden gestort om een zaak bij de internationale handelskamer aanhangig te kunnen maken. [eiser] heeft gesteld dat dit een te hoge financiële drempel voor hem is, gelet op zijn huidige financiële situatie. Die stelling heeft hij onderbouwd met de overlegging van een recent afschrift van zijn bankrekening waaruit een negatief saldo van bijna € 8.000,00 blijkt. Onder die omstandigheden komt aan [gedaagde] geen beroep op het arbitragebeding toe. Daarbij wordt mede betrokken de omstandigheid dat [gedaagde] weliswaar heeft gesteld dat [eiser] de agentuurovereenkomst met daarin het arbitragebeding zelf heeft opgesteld, maar dat [eiser] dat uitdrukkelijk heeft betwist zodat de kantonrechter van de juistheid van de stelling van [gedaagde] niet zonder meer kan uitgaan. Ook wordt daarbij in aanmerking genomen dat [gedaagde] niet heeft gesteld welk belang zij erbij heeft om zich op het arbitragebeding te beroepen. Zij heeft bijvoorbeeld niet gesteld dat de internationale handelskamer specifieke deskundigheid op dit terrein heeft. Het voorgaande leidt ertoe dat het incident tot onbevoegdheid wordt verworpen, omdat toepassing daarvan leidt tot strijdigheid met artikel 6 EVRM.
2.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Die worden aan de zijde van [eiser] begroot op € 249,00 aan salaris gemachtigde.
in de hoofdzaak
2.9.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde] .

3.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten in het incident aan de zijde van [eiser] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 249,00 aan salaris gemachtigde;
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak naar de rol van 12 mei 2021 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde] ;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, (getekend door mr. J.W. Wagenaar, rolrechter) en is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2021.