In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 3 juni 2021, is het beroep van eiser tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap betreffende de onroerendezaakbelasting (OZB) aan de orde. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag OZB voor het jaar 2020, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift op 14 juli 2020 was ontvangen, terwijl de termijn voor indiening zes weken na de bekendmaking van de aanslag op 29 februari 2020 was verstreken.
De rechtbank heeft overwogen dat verweerder niet heeft gevraagd naar de reden van de te late indiening, wat in strijd is met de zorgplicht van verweerder. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand gelaten, omdat eiser geen verschoonbare reden heeft gegeven voor de termijnoverschrijding. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep tegen de ambtshalve vermindering van de aanslag niet-ontvankelijk is, omdat hiertegen geen bezwaar of beroep openstaat op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden, maar heeft geen proceskosten toegewezen, aangezien eiser geen kosten heeft gemaakt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.