ECLI:NL:RBMNE:2021:2510

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
20/3772
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake aanslag onroerendezaakbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 3 juni 2021, is het beroep van eiser tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap betreffende de onroerendezaakbelasting (OZB) aan de orde. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag OZB voor het jaar 2020, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift op 14 juli 2020 was ontvangen, terwijl de termijn voor indiening zes weken na de bekendmaking van de aanslag op 29 februari 2020 was verstreken.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder niet heeft gevraagd naar de reden van de te late indiening, wat in strijd is met de zorgplicht van verweerder. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand gelaten, omdat eiser geen verschoonbare reden heeft gegeven voor de termijnoverschrijding. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep tegen de ambtshalve vermindering van de aanslag niet-ontvankelijk is, omdat hiertegen geen bezwaar of beroep openstaat op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden, maar heeft geen proceskosten toegewezen, aangezien eiser geen kosten heeft gemaakt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3772

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van
28 september 2020 (de bestreden uitspraak op bezwaar).

Overwegingen

1.De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Een bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt (artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
3. Verweerder heeft met de bestreden uitspraak op bezwaar het standpunt ingenomen dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en ontvangen, namelijk op 14 juli 2020. Om die reden heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard (besluitonderdeel 1). Met de uitspraak op bezwaar heeft verweerder ook de aanslag OZB over het jaar 2020 ambtshalve verminderd (besluitonderdeel 2).
Besluitonderdeel 1
4. Vast staat dat de dagtekening van de aanslag 29 februari 2020 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. Eiser heeft het bezwaarschrift digitaal ingediend. Het bezwaarschrift is bij verweerder ontvangen op 14 juli 2020. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
5. Bij overschrijding van de zes-wekentermijn is de hoofdregel dat verweerder het bezwaar niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen. Dat wordt ook wel een ‘verschoonbare reden’ genoemd.
6. In zijn bezwaarschrift heeft eiser geen reden gegeven waarom hij te laat was. Omdat verweerder moet beoordelen of er een geldige reden is voor het te laat indienen van het bezwaarschrift, moet verweerder vragen naar de reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Verweerder heeft dit niet gedaan en heeft het bezwaar van eiser
niet–ontvankelijk verklaard, zonder te beoordelen of er een geldige reden was voor de te late indiening van het bezwaarschrift.
7. Het beroep is om bovenstaande reden kennelijk gegrond en de uitspraak op bezwaar moet op dit onderdeel worden vernietigd. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of sprake is van een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding.
8. Omdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift een termijn van openbare orde is, die door de rechtbank moet worden beoordeeld, heeft de rechtbank in de brief van
1 maart 2021 alsnog aan eiser gevraagd waarom hij het bezwaarschrift te laat heeft ingediend. Eiser heeft hier niet op gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank bij aangetekende brief van 13 april 2021 een herinnering gestuurd. Deze herinnering is op
14 april 2021 ontvangen door eiser volgens Track & Trace van PostNL.
9. Ook hierop heeft eiser niet gereageerd. De rechtbank stelt vast dat eiser geen reden heeft gegeven voor het te laat indienen van het bezwaarschrift. Dat betekent dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Omdat verweerder dat met de bestreden uitspraak op bezwaar ook heeft gedaan, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak op bezwaar op dit onderdeel in stand laten. Het beroep is dus gegrond, maar de inhoudelijke beslissing verandert niet (eisers bezwaar blijft niet-ontvankelijk).
Besluitonderdeel 2
10. Naar de rechtbank begrijpt stelt eiser zich verder op het standpunt dat verweerder ten onrechte de aanslag 2020 voor het hele jaar heeft berekend terwijl eiser maar een derde deel van het jaar gebruik heeft gemaakt van die locatie. Tegen deze ambtshalve beslissing van verweerder staat echter op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen bezwaar en beroep open, dus ook niet tegen het besluit van verweerder om tot ambtshalve vermindering over te gaan. Dat betekent dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
Conclusie
11. Het beroep voor zover dat is gericht tegen besluitonderdeel 1 is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). De rechtbank vernietigt dit onderdeel van de bestreden uitspraak op bezwaar en laat de rechtsgevolgen van dit deel van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand. Het bezwaar van eiser blijft niet-ontvankelijk. Dat betekent dat verweerder het bezwaar van eiser niet inhoudelijk hoeft te beoordelen.
12. Het beroep voor zover dat is gericht tegen besluitonderdeel 2 is kennelijk niet-ontvankelijk.
13. Omdat het beroep tegen besluitonderdeel 1 gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.
14. Er zijn door eiser geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover dat is gericht tegen het besluit van verweerder om eiser niet-ontvankelijk te verklaren in zijn bezwaar;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar voor zover eiser daarin niet-ontvankelijk is verklaard;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand blijven;
- verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen de ambtshalve vermindering niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.