ECLI:NL:RBMNE:2021:2509
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak, vaststelling en beoordeling door de rechtbank
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning aan [adres] te [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 270.000,- voor het belastingjaar 2020, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 225.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond in de uitspraak op bezwaar van 8 september 2020.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 mei 2021, waarbij eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, R. Janmaat, en een taxateur. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat deze waarde opnieuw moet worden vastgesteld op basis van verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Eiser voerde aan dat de WOZ-waarde van zijn woning enorm was gestegen ten opzichte van de vorige waardepeildatum en dat de WOZ-waarden van buurwoningen niet goed vergelijkbaar waren. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, in aanwezigheid van griffier mr. M.S.D. de Weerd. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.