ECLI:NL:RBMNE:2021:2509

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/3368
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak, vaststelling en beoordeling door de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning aan [adres] te [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 270.000,- voor het belastingjaar 2020, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 225.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond in de uitspraak op bezwaar van 8 september 2020.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 mei 2021, waarbij eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, R. Janmaat, en een taxateur. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat deze waarde opnieuw moet worden vastgesteld op basis van verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Eiser voerde aan dat de WOZ-waarde van zijn woning enorm was gestegen ten opzichte van de vorige waardepeildatum en dat de WOZ-waarden van buurwoningen niet goed vergelijkbaar waren. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, in aanwezigheid van griffier mr. M.S.D. de Weerd. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] ,verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).

Procesverloop

In de beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 270.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 8 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op 18 mei 2021 door middel van een Skype-verbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

1.De woning is een in 1963 gebouwde tussenwoning met een dakkapel en een aangebouwde berging. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 69 m², een bruto inhoud van 294 m³ en een perceeloppervlakte van 71 m2.
2.De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
3.Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 225.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde.
4.Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiseres ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
5.De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de toelichting in het verweerschrift en op de zitting, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
6.Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
7. Eiser voert aan dat de WOZ waarde enorm is gestegen ten opzichte van de vorige waardepeildatum. Op de vorige waardepeildatum was de WOZ-waarde van de woning
€ 200.000,-. Een jaar later is de WOZ-waarde met € 70.000,- gestegen en dat terwijl hij in augustus 2019 de woning heeft gekocht voor € 282.000,-, een stijging van € 12.000 in acht maanden.
De rechtbank overweegt dat de waarde van de woning op grond van de Wet WOZ voor elk kalenderjaar opnieuw moet worden bepaald. De WOZ-waarde van de woning van voorgaande jaren speelt geen rol. Vergelijking met een eerder vastgestelde waarde kan daarom niet als maatstaf worden gebruikt. Daarbij heeft verweerder nog ten overvloede opgemerkt dat bij nader inzien de WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2018 aan de lage kant was vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser wijst verder ter onderbouwing van zijn standpunt dat de WOZ-waarde te hoog is op de WOZ-waarden van de buurwoningen nummers [nummer 1] en [nummer 2] . Een vergelijking met WOZ-waarden van naastgelegen woningen is niet geschikt, omdat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer is en op grond van de Wet WOZ voor elk kalenderjaar opnieuw moet worden bepaald aan de hand van verkoopcijfers van vergelijkbare woningen.
De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert verder aan dat de verkochte woningen waarmee is vergeleken niet goed vergelijkbaar zijn met zijn woning. Ook deze grond slaagt niet. Verweerder heeft toegelicht dat hij voor de waardering het eigen aankoopcijfer als uitgangspunt heeft gehanteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een juist uitgangspunt voor de waardering van de woning, omdat de waarde ervan het best kan worden vastgesteld aan de hand van een eigen koopcijfer dat rondom de waardepeildatum is overeengekomen. Dat kan anders zijn als de verkoop onder bijzondere omstandigheden tot stand is gekomen en daarmee niet marktconform is. Hier is niet gebleken -en door eiser ook niet gesteld- van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het eigen aankoopcijfer niet als uitgangspunt gehanteerd zou kunnen worden. Daarbij heeft verweerder het eigen aankoopcijfer uit augustus 2019 gecorrigeerd naar de waardepeildatum 1 januari 2019 en daardoor is rekening gehouden met de stijgende marktontwikkeling.
De beroepsgrond slaagt niet.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.