ECLI:NL:RBMNE:2021:2505

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 517
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek en openbaarmaking van informatie

In deze zaak heeft eiser op 3 juni 2019 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Het primaire besluit van 4 september 2019 meldde dat de gevraagde documenten niet waren aangetroffen. Op 26 september 2019 heeft verweerder echter ambtshalve een nieuw besluit genomen en de gevraagde gegevens alsnog openbaar gemaakt. Eiser verzocht op 16 oktober 2019 om deze informatie in de vorm van een doorzoekbaar Excel-bestand. Vervolgens heeft eiser op 11 januari 2021 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag en beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn van vier weken had beslist op het verzoek van eiser. Echter, de rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de termijn voor verweerder om alsnog te beslissen nog niet was verstreken op het moment dat het beroep werd ingediend. De rechtbank passeert dit punt, omdat de termijn inmiddels is verstreken zonder dat verweerder een besluit heeft genomen.

Verweerder stelde dat eiser verzocht om feitelijke verstrekking van informatie die al openbaar was. De rechtbank overweegt dat de plicht tot openbaarmaking op grond van de Wob geen betrekking heeft op informatie die al openbaar is. Eiser had verzocht om een Excel-bestand met specifieke gegevens, maar verweerder heeft gesteld dat deze informatie al openbaar was en dat er geen verplichting bestond om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van niet tijdig besluiten door verweerder, waardoor het beroep van eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/517

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Verkerk).

Procesverloop

Op 3 juni 2019 heeft eiser een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 4 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat de gevraagde documenten niet zijn aangetroffen.
Op 26 september 2019 heeft verweerder ambtshalve een nieuw besluit genomen en zijn de gevraagde gegevens alsnog openbaar gemaakt en aan eiser verstrekt.
Eiser heeft op 16 oktober 2019 aan verweerder verzocht om de informatie die openbaar is gemaakt in de vorm van een doorzoekbaar Excelbestand te verstrekken.
Eiser heeft verweerder op 11 januari 2021 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Eiser heeft tegen het niet tijdig beslissen door verweerder beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 21 april 2020 en 22 februari 2021 verweerschriften ingediend.
Eiser heeft schriftelijk daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een skypeverbinding plaatsgevonden op 8 maart 2021. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag of bezwaar kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de in artikel 6 van de Wob genoemde termijn van vier weken heeft beslist op eisers verzoek van 16 oktober 2019. De rechtbank stelt verder vast dat toen eiser beroep indiende verweerders termijn van twee weken om alsnog te beslissen nog niet geheel was verstreken. Dit betekent dat het beroep om die reden niet-ontvankelijk verklaard zou kunnen worden. De rechtbank passeert dit punt echter, omdat de termijn inmiddels is volgelopen en verweerder nog geen besluit heeft genomen. De rechtbank zal hierna beoordelen of dat terecht is.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser verzoekt om feitelijke verstrekking van informatie die al openbaar is. Eiser wil die informatie in een andere vorm verstrekt krijgen.
Dat eiser een verzoek op grond van de Wob heeft ingediend maakt dit niet anders. Relevant is de feitelijke aard van het verzoek. Verweerder stelt dat op een verzoek tot het verrichten van een feitelijke handeling geen besluit in de zin van de Awb hoeft te worden genomen.
4. Eiser bestrijdt dat hij verzocht heeft om openbaarmaking van informatie die al openbaar is gemaakt. Hij stelt dat hij verzocht heeft om een Excel-bestand met klachten en meldingen over overlast op de [locatie] , ontleend aan het Squit-systeem, waaruit niet alleen valt op te maken of de klachten en meldingen op nachtelijke overlast betrekking hebben of niet, maar waar ook de aard van de overlast uit blijkt. Eiser stelt verder dat wanneer verweerder van mening is dat de gevraagde informatie reeds openbaar is, of dat er gevraagd wordt om informatie die er niet was, verweerder hierover een besluit had moeten nemen. Eiser had daar dan bezwaar of beroep tegen kunnen indienen.
5. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat de plicht tot openbaarmaking op grond van de Wob geen betrekking heeft op informatie die al openbaar is. Informatie die al openbaar is, kan niet nogmaals openbaar gemaakt worden. Een reactie op een verzoek om stukken openbaar te maken die al openbaar zijn is niet op rechtsgevolg gericht en daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb [3] . Tegen een mededeling van feitelijke aard van verweerder hierover kan een aanvrager wel rechtsmiddelen aanwenden. De rechtbank kan dan beoordelen of verweerder op goede gronden heeft gesteld dat de gevraagde informatie al openbaar is.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de door eiser gevraagde informatie al openbaar was. In het verzoek van 16 oktober 2019 heeft eiser eerst gebreken benoemd die volgens hem kleven aan het Squit-overzicht dat aan hem als pdf-bestand is verstrekt. Zo ontbreken bijvoorbeeld tijdstippen in het overzicht. Eiser heeft daarna verzocht om aan hem het onderliggende doorzoekbare Excel-bestand te verschaffen, zodat hij kan onderzoeken wat er verder nog aan het overzicht mankeert. Verweerder heeft hierover gesteld dat het onderliggende Excel-bestand geen andere informatie bevat dan het openbaar gemaakte pdf-bestand. Alleen de (herleidbare) persoonsgegevens van melders, betrokkenen en behandelaars die in het geopenbaarde document zijn weggelakt op grond van artikel 10, lid 2, sub e, van de Wob, staan nog in de originele Excelversie. Andere gegevens staan er niet in. In het onderliggende Excel-bestand is bijvoorbeeld niet een kolom opgenomen met daarin de tijdstippen van de klachten en meldingen, zoals eiser kennelijk veronderstelt.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om aan de juistheid van die mededeling van verweerder te twijfelen. Dat betekent dat er van moeten worden uitgegaan dat verweerder terecht heeft gesteld dat de informatie waar eiser op 16 oktober 2019 om vroeg al openbaar was gemaakt en dat verweerder niet gehouden was om een besluit over dit verzoek te nemen. In dat verband merkt de rechtbank tevens op dat er op grond van de Wob geen verplichting bestaat voor een bestuursorgaan om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, ongeacht de mate van inspanning [4] .
7. Het voorgaande brengt mee dat geen sprake is van niet tijdig besluiten door verweerder, zodat er voor eiser ook geen mogelijkheid open stond om beroep daartegen in te dienen.
Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek van 16 oktober 2019 is daarom niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
- de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen -
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 11 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3100, r.o. 5).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 5 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2102)