ECLI:NL:RBMNE:2021:2499

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
16-039972-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van circa 8500 gram harddrugs met gevangenisstraf en taakstraf

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1965 te [geboorteplaats], heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van circa 8500 gram harddrugs op 13 februari 2020 te Utrecht. Tijdens de zitting op 31 mei 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir Wildeman, en de verdediging van de raadsman, mr. R.D.A. van Boom, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder NFI-rapporten, de bewezenverklaring vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van het feit uitsloten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 6 maanden op, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met de impact van de gedwongen sluiting van de buurtwinkel van de verdachte en de gevolgen daarvan voor zijn familie. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, waarbij de verdachte een grote hoeveelheid harddrugs had verhandeld vanuit zijn winkel, wat schadelijk was voor de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-039972-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 13 februari 2020 te Utrecht opzettelijk harddrugs aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 mei 2021 [1] ;
  • een ambtsedig proces-verbaal nr. PL0900-2020046580-33 d.d. 20 februari 2020, opgemaakt door [A] en [B] (blz. 80 t/m 105 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580), inhoudende een onderzoek naar verdovende middelen;
  • een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen nr. PL0900-2020046580-35 d.d. 21 februari 2020, opgemaakt door [E] (blz. 155-156 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580);
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 18 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 106 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 18 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 107 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 18 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 108 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 18 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 109 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 18 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 110 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 18 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 111 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 18 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 112 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 19 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 113 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 18 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 114 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 18 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 115 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 18 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 116 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 19 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 117 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 19 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 118 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 18 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 119 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 18 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 120 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 18 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 121 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 18 februari 2020, opgemaakt door ing. [C] , blz. 122 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 10 maart 2020, opgemaakt door ing. [D] , blz. 123-124 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 1 april 2020, opgemaakt door ing. [D] , blz. 125-126 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 17 april 2020, opgemaakt door ing. [D] , blz. 160-161 van proces-verbaal nr. PL0900-2020046580.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 13 februari 2020 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 7475 gram van een materiaal bevattende GHB en
- 913,03 gram van een materiaal bevattende MDMA en
- 88,41 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
- 32,31 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
- 25,46 gram van een materiaal bevattende tetrahydrocannabinol en
- 4 zegels van een materiaal bevattende LSD en/of
- 1,86 gram van een materiaal bevattende DMT,
zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest. Hij heeft bij het bepalen van de eis gelet op de uitgangspunten die de LOVS-oriëntatiepunten en de OM-richtlijnen geven voor het bezit van ongeveer 8000 gram harddrugs. Ook heeft hij er rekening mee gehouden dat er een dealerindicatie is, en dat een groot deel van de drugs bestaat uit GHB, dat een minder heftige drug is dan bijvoorbeeld cocaïne. De officier van justitie acht een voorwaardelijk deel met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht niet noodzakelijk nu de reclassering in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling bij verdachte betrokken kan raken.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat zowel het dossier als het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding geeft om aan te nemen dat verdachte vanuit de drukke broodjeszaak aan willekeurige derden drugs verkocht. Verdachte heeft harddrugs voorhanden gehad en dit af en toe verkocht aan zijn vrienden. Als verdachte gedetineerd raakt zal dat ten koste gaan van de (laatst overgebleven) al decennialang bestaande buurtwinkel van zijn bejaarde ouders, die feitelijk door verdachte en zijn broer wordt gedreven. Verdachte is al gestraft doordat zijn goed lopende broodjeszaak en zijn bovenwoning naar aanleiding van deze zaak gedurende een jaar op last van de burgemeester zijn gesloten en de hele omgeving kennis heeft kunnen nemen van de verdenking. De broodjeszaak leverde het overgrote deel van de inkomsten op. Een taakstraf zal veel impact hebben op verdachte nu hij al 60 tot 70 uren per week werkt in de winkel van zijn ouders. De verdediging verzoekt de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan het voorarrest aan verdachte op te leggen. Een dergelijke strafmodaliteit heeft geen maatschappelijk nut.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft een zeer grote hoeveelheid aan diverse soorten harddrugs voorhanden gehad en gedurende enkele jaren harddrugs verkocht aan tientallen mensen. Verdachte heeft onder meer harddrugs verkocht vanuit zijn buurtwinkel. Ook verhandelde verdachte - zonder dat dit hem was toegestaan - geneesmiddelen, die hij eveneens in grote hoeveelheden in zijn winkel en woning voorhanden had. Door vanuit deze voor velen bekende en veilig geachte buurtwinkel criminele activiteiten te ontplooien heeft verdachte de toegang tot verslavende middelen laagdrempelig gemaakt en het vertrouwen van velen beschaamd. De handel in drugs vormt bovendien een schakel in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ernstig ontwricht. Verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van die keten van criminele activiteiten. Ook is het gebruik van drugs schadelijk voor de gezondheid van gebruikers.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 22 april 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Van enige (relevante) recidive die eventueel strafverzwarend zou kunnen meewegen is dus geen sprake.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk in soortgelijke gevallen soortgelijke straffen worden opgelegd heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) oriëntatiepunten opgesteld voor veelvoorkomende strafbare feiten. Deze bieden een aanknopingspunt voor de strafmaat voor het voorhanden hebben van verschillende hoeveelheden harddrugs. Bij het bepalen van de op te leggen straf neemt de rechtbank een kleinere hoeveelheid harddrugs dan de officier van justitie tot uitgangspunt. Zij overweegt daartoe als volgt.
Bewezen is verklaard dat verdachte 7475 gram van een materiaal bevattende GHB voorhanden heeft gehad. De rechtbank bepaalt de strafwaardigheid van GHB-bezit echter niet aan de hand van het aantal grammen, maar aan de hand van het aantal milliliters. De rechtbank neemt als globaal uitgangspunt dat 1 milliliter GHB 1 gram weegt en verdachte derhalve 7475 milliliter GHB voorhanden heeft gehad. De LOVS-oriëntatiepunten geven als uitgangspunt dat, op het gebied van de strafmaat 5 milliliter harddrugs wordt gelijkgesteld aan 0,5 gram harddrugs. Dit betekent dat in het kader van de strafmaat de GHB wordt meegerekend als het voorhanden hebben van 750 gram harddrugs. Gelet op het aantal gram harddrugs dat verdachte naast GHB voorhanden heeft gehad (circa 1060 gram) zoekt de rechtbank dan ook aansluiting bij het LOVS-oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van circa 1800 gram harddrugs. Dit is een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. De rechtbank neemt deze gevangenisstraf dan ook als uitgangspunt. De rechtbank ziet in de (bijzondere) omstandigheden van onderhavige zaak reden om hierna in het voordeel van verdachte van dit uitgangspunt af te wijken.
De rechtbank weegt strafverminderend mee dat, zoals uit de verklaringen van verdachte volgt, de gedwongen sluiting van de buurtwinkel en de bovenliggende woning gedurende een jaar, met alle economische en emotionele gevolgen daarvan, op verdachte en zijn familieleden grote impact heeft gehad. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat ook in strafverminderende zin rekening gehouden met de proceshouding van verdachte. Verdachte heeft openheid van zaken gegeven en spijt betuigd. Ter terechtzitting is bovendien gebleken dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf het voortbestaan van de groentewinkel die door verdachte voor zijn ouders wordt gedreven, in gevaar zou brengen. De rechtbank zal gelet op voorgaande feiten en omstandigheden een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf. Een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf, zoals bepleit door de verdediging, is gelet op de ernst van de zaak niet aan de orde.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen als hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging-
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
  • stelt daarbij een
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
Dit vonnis is gewezen door H.E. Spruit, voorzitter, mrs. N.M. Spelt en I.J.B. Corbeij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2021.
Mr. Corbeij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 februari 2020 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 7475 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of - ongeveer 913,03 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ongeveer 88,41 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 32,31 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- ongeveer 25,46 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende tetrahydrocannabinol en/of
- ongeveer 4 zegels en/of 4 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD en/of
- ongeveer 1,86 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende DMT en/of zijnde GHB en/of MDMA en/of cocaïne en/of amfetamine en/of tetrahydrocannabinol en/of LSD en/of DMT (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )

Voetnoten

1.Proces-verbaal ter terechtzitting van 31 mei 2021.