ECLI:NL:RBMNE:2021:2498

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
16-017483-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag door herhaaldelijk schoppen tegen het hoofd

Op 14 juni 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 januari 2021 in Utrecht heeft geprobeerd een ander van het leven te beroven door deze meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd te trappen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen en aangiften. De officier van justitie, mr. C. Goedegebuure, vorderde een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank weegt daarbij de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte mee. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-017483-21; 16-065580-20 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Polen),
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 april 2021 en 31 mei 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op laatstgenoemde datum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair
op 18 januari 2021 te Utrecht heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven.
Subsidiair
op 18 januari 2021 te Utrecht [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld.
Meer subsidiair
op 18 januari 2021 te Utrecht heeft gepoogd [slachtoffer] zwaar te mishandelen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Het pleidooi houdt – kort samengevat – het volgende in.
Poging doodslag
Uit jurisprudentie volgt dat niet in alle gevallen waarbij sprake is van schoppen tegen het hoofd zonder meer een bewezenverklaring van poging doodslag volgt of dient te volgen. Uit het dossier is niet voldoende komen vast te staan dat verdachte (in voorwaardelijke zin) opzet had op de dood van aangever. Het primair ten laste gelegde kan daardoor niet worden bewezen.
Zware mishandeling
In het dossier bevinden zich foto’s van het slachtoffer waarop veel bloed te zien is. Dit heeft waarschijnlijk een rol gespeeld bij het beoordelen van de ernst van de situatie. Uit de letselverklaring blijkt echter dat er ‘slechts’ sprake was van een neusfractuur, en dat de duur van genezing werd geschat op drie dagen. Er is niet medisch ingegrepen en uit de vordering tot schadevergoeding van aangever van 11 februari 2021 blijkt dat het goed met hem gaat. Het opgelopen letsel is niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 Wetboek van Strafrecht, waardoor het subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] heeft op 19 januari 2021 aangifte gedaan en daarin onder meer het volgende verklaard:
Plaats delict: [straatnaam] , [plaatsnaam] . Pleegdatum: 18 januari 2021.(…)
Ik weet mij nog te herinneren, dat ik op een gegeven moment op de grond lag en dat ik meerdere harde trappen tegen mijn hoofd kreeg. (…) Ik voelde pijn aan mijn gezicht. [2]
Getuige [getuige] is op 18 januari 2021 gehoord door de politie. In dit verhoor heeft [getuige] onder meer het volgende verklaard:
Ik zag dat man 1 twee (2) a drie (3) keer met zijn voet met kracht tegen het achterhoofd van man 2 aan schopte. (…) Ik zag dat de politie ter plaatse kwam en ik zag dat man 1, die kort daarvoor man 2 mishandeld had, werd aangehouden door de politie." [3]
Getuige [getuige] is op 17 mei 2021 (nader) gehoord bij de rechter-commissaris. In dit verhoor heeft [getuige] onder meer het volgende verklaard:
Ik zag dat [verdachte] mij aankeek en toen weer naar die man keek en toen zag ik dat, wat hem bewoog, weer bij hem op kwam en toen stond hij op en schopte hij die andere man. (…) Ik heb niet kunnen voorkomen dat er nog een tweede keer werd geschopt..
V: Kon u zien waar hij werd geraakt?
A: Zijn hoofd.
V: Waren beide schoppen op dezelfde plek bij aangever?
A: Ze waren allebei tegen het hoofd, dat weet ik wel. [4]
In een proces-verbaal van aanhouding van is onder meer het volgende gerelateerd:
Op 18 januari 2021, hielden wij op de locatie [straatnaam] , [plaatsnaam] , als verdachte aan: [verdachte] . [5]
Bewijsoverwegingen
Voorwaardelijk opzet
Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde te komen dient komen vast te staan dat verdachte met zijn handelen opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank overweegt dat niet kan worden bewezen dat verdachte vol opzet had op de dood van aangever. De vraag is vervolgens of kan worden bewezen dat verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van aangever. Van voorwaardelijk opzet is sprake indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank overweegt als volgt.
Aanmerkelijke kans
Uit bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte aangever [slachtoffer] meermaals met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar lichaamsdeel is. Naar het oordeel van de rechtbank levert het meermaals met kracht met geschoeide voet schoppen tegen een zo kwetsbaar lichaamsdeel reeds in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans op de dood van de getroffene op.
Wetenschap en bewuste aanvaarding aanmerkelijke kans
Verdachte moet, als ieder ander, van voorgenoemde aanmerkelijke kans op de hoogte zijn geweest. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangever gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. Het ten laste gelegde is gelet daarop en op de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 18 januari 2021 te [plaatsnaam] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen (met kracht) met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest. Zij heeft hierbij onder meer rekening gehouden met de over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapportages . De reclassering ziet weinig mogelijkheden om middels een toezicht het leven van de verdachte in positieve zin te sturen. De officier heeft ook gelet op de ernst van het feit en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank erop gewezen dat verdachte (in Nederland) niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Eerdere veroordelingen voor geweldsfeiten in Polen zijn moeilijk met deze zaak te vergelijken. De raadsman, die bij zijn strafmaatverweer uitgaat van een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling, heeft de rechtbank voorts verzocht geen vrijheidsstraf op te leggen die langer is dan de reeds door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd. Indien de rechtbank hiertoe wel overgaat heeft de raadsman bepleit dat het deel van de op te leggen vrijheidsstraf dat de duur van het voorarrest overstijgt voorwaardelijk wordt opgelegd. Hieraan kunnen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld die door de reclassering zijn geadviseerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft meermaals met kracht met geschoeide voet geschopt tegen het hoofd van aangever. Hij heeft hierbij de aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden bewust aanvaard. Dat aangever het incident heeft overleefd en hieraan geen zwaar letsel heeft overgehouden is niet aan verdachte te danken. Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Daar komt bij dat het feit zich afspeelde op de openbare weg. Verdachte heeft voorbijgangers geconfronteerd met zijn geweldshandelingen. De algemene gevoelens van veiligheid op straat worden hiermee aangetast.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel uit de Nederlandse justitiële documentatie van verdachte d.d. 17 maart 2021, en een uittreksel uit de Europese justitiële documentatie van verdachte d.d. 23 december 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk geweldsfeit is veroordeeld. De rechtbank weegt dit bij het bepalen van de op te leggen straf dan ook niet in strafverzwarende of strafverminderende zin mee.
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf ook gelet op een reclasseringsadvies van 27 mei 2021, uitgebracht door mevrouw [A] . Hieruit blijkt – kort samengevat – het volgende. Verdachte had ten tijde van zijn aanhouding geen inschrijfadres, geen werk en geen inkomen. Daarnaast heeft hij geen geldig identiteitsbewijs waardoor hij niet meer kan werken. Het alcoholgebruik van verdachte wordt door de reclassering als overmatig gezien. De reclassering maakt zich hierover ernstige zorgen. Ook maakt zij zich zorgen over het gebrek aan inzicht van verdachte ten aanzien van zijn gedrag en handelen ten tijde van het feit.
Ondanks het feit dat de mogelijkheden beperkt zijn vanwege de instabiele persoonlijke situatie van verdachte, vindt de reclassering behandeling gericht op de agressieproblematiek en het alcoholgebruik van verdachte geïndiceerd. Daarbij wordt de kanttekening gemaakt dat de kans van slagen afhangt van het verkrijgen van een paspoort, inschrijfadres en met name de inzet van verdachte. De reclassering adviseert de rechtbank om, indien verdachte hieraan zijn volledige medewerking wil verlenen, een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld een drietal bijzondere voorwaarden, namelijk een meldplicht, ambulante behandeling en een plicht om mee te werken aan middelencontrole.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het onderhavige feit, uit een oogpunt van vergelding maar zeker ook normhandhaving, alleen de oplegging van een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. De rechtbank heeft in haar oordeel ook betrokken de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Zij merkt daarbij op dat de feitelijke gang van zaken in soortgelijke zaken vaak verschilt en de rechtbank bij iedere zaak de specifieke omstandigheden van het geval dient te wegen. Strafverzwarend heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte in een lopende proeftijd opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven geen echte hulpvraag te hebben en weinig inzicht getoond in de ernst van zijn handelen. Hij wil graag snel terugkeren in de maatschappij, zijn documenten gaan regelen en werk gaan zoeken. Hij vindt dat hij geen alcoholprobleem heeft en heeft zich voorgenomen om conflicten in de toekomst uit de weg te gaan.
Gelet hierop acht de rechtbank reclasseringstoezicht met de door de reclassering voorgestelde voorwaarden niet zinvol. Het ontbreekt verdachte aan motivatie om een behandeling gericht op de agressieproblematiek en het problematische alcoholgebruik te volgen. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. De rechtbank ziet geen meerwaarde in een reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank legt aan verdachte een vrijheidsstraf op die langer duurt dan de door verdachte reeds in voorarrest doorgebrachte tijd. Deze vrijheidsstraf duurt bovendien langer dan zestig dagen na de dag van de einduitspraak, waardoor de voorlopige hechtenis gelet op artikel 66 lid 2 Wetboek van Strafvordering niet bij einduitspraak behoeft te worden opgeheven. De rechtbank zal daarom het verzoek van de raadsman tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijzen.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter te Midden-Nederland van 22 juni 2020 (parketnummers: 16-065580-20; 16-308202-19 (gev. ttz); 16-119853-18 (tul); 16-127074-20 (gev. ttz)) is verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen als hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
  • stelt daarbij een
  • als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummers 16-065580-20; 16-308202-19 (gev. ttz); 16-119853-18 (tul); 16-127074-20 (gev. ttz)
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van zes weken gevangenisstraf toe.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M. Spelt, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en H.E. Spruit rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2021.
Mr. Corbeij en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 januari 2021 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of in en/of op het gezicht heeft getrapt/geschopt, (telkens) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 januari 2020, genummerd PL0900-2019099828, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 46. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 19.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , p. 18.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] door de rechter-commissaris van 17 mei 2021
5.Proces-verbaal van aanhouding, p. 28.