4.3Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] heeft op 19 januari 2021 aangifte gedaan en daarin onder meer het volgende verklaard:
Plaats delict: [straatnaam] , [plaatsnaam] . Pleegdatum: 18 januari 2021.(…)
Ik weet mij nog te herinneren, dat ik op een gegeven moment op de grond lag en dat ik meerdere harde trappen tegen mijn hoofd kreeg. (…) Ik voelde pijn aan mijn gezicht.
Getuige [getuige] is op 18 januari 2021 gehoord door de politie. In dit verhoor heeft [getuige] onder meer het volgende verklaard:
Ik zag dat man 1 twee (2) a drie (3) keer met zijn voet met kracht tegen het achterhoofd van man 2 aan schopte. (…) Ik zag dat de politie ter plaatse kwam en ik zag dat man 1, die kort daarvoor man 2 mishandeld had, werd aangehouden door de politie."
Getuige [getuige] is op 17 mei 2021 (nader) gehoord bij de rechter-commissaris. In dit verhoor heeft [getuige] onder meer het volgende verklaard:
Ik zag dat [verdachte] mij aankeek en toen weer naar die man keek en toen zag ik dat, wat hem bewoog, weer bij hem op kwam en toen stond hij op en schopte hij die andere man. (…) Ik heb niet kunnen voorkomen dat er nog een tweede keer werd geschopt..
V: Kon u zien waar hij werd geraakt?
A: Zijn hoofd.
V: Waren beide schoppen op dezelfde plek bij aangever?
A: Ze waren allebei tegen het hoofd, dat weet ik wel.
In een proces-verbaal van aanhouding van is onder meer het volgende gerelateerd:
Op 18 januari 2021, hielden wij op de locatie [straatnaam] , [plaatsnaam] , als verdachte aan: [verdachte] .
Bewijsoverwegingen
Voorwaardelijk opzet
Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde te komen dient komen vast te staan dat verdachte met zijn handelen opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank overweegt dat niet kan worden bewezen dat verdachte vol opzet had op de dood van aangever. De vraag is vervolgens of kan worden bewezen dat verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van aangever. Van voorwaardelijk opzet is sprake indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank overweegt als volgt.
Aanmerkelijke kans
Uit bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte aangever [slachtoffer] meermaals met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar lichaamsdeel is. Naar het oordeel van de rechtbank levert het meermaals met kracht met geschoeide voet schoppen tegen een zo kwetsbaar lichaamsdeel reeds in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans op de dood van de getroffene op.
Wetenschap en bewuste aanvaarding aanmerkelijke kans
Verdachte moet, als ieder ander, van voorgenoemde aanmerkelijke kans op de hoogte zijn geweest. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangever gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. Het ten laste gelegde is gelet daarop en op de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen.