ECLI:NL:RBMNE:2021:2497

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
16-203151-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van harddrugs en eenvoudig witwassen van duizenden euro's

Op 14 juni 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verkopen en vervoeren van harddrugs, alsook van eenvoudig witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. De zaak werd behandeld in Utrecht en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Goedegebuure, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. B.H.J. van Rhijn. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het verkopen van hennep en cocaïne in de periode van 31 juli tot en met 6 augustus 2020, en het witwassen van een geldbedrag van € 10.533,85, dat volgens de rechtbank afkomstig was uit criminele activiteiten.

Tijdens de zittingen op 16 november 2020, 1 februari 2021 en 31 mei 2021 zijn de feiten en omstandigheden rondom de tenlastelegging uitvoerig besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, waaronder verklaringen van getuigen en inbeslaggenomen goederen, zoals drugs en contant geld. De verdachte heeft tijdens de zitting een bekennende verklaring afgelegd, maar heeft ook geprobeerd te betogen dat een deel van het geld een legale herkomst had, wat de rechtbank niet overtuigend vond.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 97 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht. Het in beslag genomen geldbedrag van € 10.533,85 werd verbeurd verklaard, terwijl een bedrag van € 1.000,- aan de verdachte werd teruggegeven, omdat dit een legale herkomst had.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-203151-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 november 2020, 1 februari 2021 en 31 mei 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op laatstgenoemde datum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Doorn, alsmede reclasseringswerker [A] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 31 juli 2020 tot en met 6 augustus 2020 te Nieuwegein en/of Utrecht hennep heeft verkocht en/of vervoerd.
Feit 2 primair
in de periode van 31 juli 2020 tot en met 6 augustus 2020 te Nieuwegein en/of Utrecht cocaïne heeft verkocht en/of vervoerd.
Feit 2 subsidiair
op 6 augustus 2020 te Nieuwegein en/of Utrecht voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor het verkopen van cocaïne.
Feit 3
op 6 augustus 2020 te Nieuwegein en/of Utrecht opzettelijk 105,4 gram hennep aanwezig heeft gehad.
Feit 4
op 6 augustus 2020 te Nieuwegein opzettelijk 42 gripzakjes cocaïne aanwezig heeft gehad.
Feit 5
op 6 augustus 2020 te Nieuwegein en/of Utrecht opzettelijk een geldbedrag dat onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig is, te weten € 11.533,85 euro, heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 primair ten laste gelegde. Er is geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte in de tenlastegelegde periode cocaïne heeft gedeald. Ten aanzien van feit 5 merkt de raadsman op dat verdachte contante gelden – onder meer bedoeld voor de inrichting van de woning van verdachte - van zijn pleegvader heeft ontvangen. Ook blijkt uit correspondentie die de raadsman met de pleegvader van verdachte heeft gevoerd dat verdachte € 1000,- heeft ontvangen uit een fonds. Deze contante gelden die verdachte heeft ontvangen verklaren niet het hele bedrag dat in zijn woning is aangetroffen, maar deze kleuren het feit wel. De raadsman verzoekt de rechtbank om, bij bewezenverklaring van feit 5, de contante gelden die verdachte van zijn pleegvader en uit het fonds heeft ontvangen in aftrek te brengen op het te bewezen verklaren geldbedrag. Met betrekking tot de overige feiten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 3 en 4
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft het deze feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 mei 2021 [1] ;
  • een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen nr. PL0900-2020253520-2 d.d. 6 augustus 2020, opgemaakt door [B] (blz. 5 t/m 7 van proces-verbaal nr. PL0900-2020253520);
  • een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen nr. PL0900-2020253520-16 d.d. 6 augustus 2020, opgemaakt door [C] en [D] (blz. 14 van proces-verbaal nr. PL0900-2020253520);
  • een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen nr. PLO900-2020253520-33 d.d. 7 augustus 2020, opgemaakt door [E] (blz. 19 van proces-verbaal nr. PL0900-2020253520);
  • een ambtsedig proces-verbaal van onderzoek naar verdovende middelen nr. PL0900-2020253520-43 d.d. 11 augustus 2020, opgemaakt door [F] en [G] (blz. 128 t/m 132 van proces-verbaal nr. PL0900-2020253520);
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 11 augustus 2020, opgemaakt door ing. [H] , blz. 133 van proces-verbaal nr. PL0900-2020253520;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 11 augustus 2020, opgemaakt door ing. [H] , blz. 134 van proces-verbaal nr. PL0900-2020253520.
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 11 augustus 2020, opgemaakt door ing. [H] , blz. 135 van proces-verbaal nr. PL0900-2020253520.
T.a.v. feiten 1, 2 en 5
Bewijsmiddelen [2]
In een proces-verbaal van bevindingen van 6 augustus 2020 is onder meer het volgende gerelateerd:
Op 6 augustus 2020 zag ik een zwarte Ford Focus. (…) Ik besloot daarom het voertuig en de bestuurder te controleren op de parkeerplaats bij tankstation [naam tankstation] , gevestigd aan de Rijksweg [.] [..] te [plaatsnaam 1] . De bestuurder gaf mij op te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [1990] te [geboorteplaats] . [3] (…) Ik vorderde [verdachte] nogmaals om de aanwezige stoffen uit te leveren. (…) Ik zag dat hij meerdere sigarettendoosjes op de motorkap legde met daarin gripzakjes hennep. (…) Bij de eerste blik in het tasje zag ik dat er een
stapeltje bankbiljetten in het tasje zat. (…) Tijdens de insluiting van de verdachte aan het bureau werden ook 42 pony packs aangetroffen in de onderbroek van de verdachte. De verdachte verklaarde zelf dat dit cocaïne betrof. Tevens werd er een zogenoemde 'dealertelefoon' aangetroffen. [4]
In een proces-verbaal houdende een kennisgeving van inbeslagneming is onder meer het volgende gerelateerd:
Plaats : Rijksweg [.] , [plaatsnaam 1]
Datum en tijd : 6 augustus 2020
Totale hoeveelheid 801,15 EUR
Beslagene Achternaam [verdachte]
Voornamen: [verdachte (voornaam)] [5]
In een proces-verbaal van bevindingen van 6 augustus 2020 is onder meer het volgende gerelateerd:
Wij zetten de verdachte achterin onze dienstauto. Wij hoorden kort daarop dat er een telefoon af ging. Wij zagen dat de verdachte een kleine zwarte Nokia telefoon uit zijn zak haalde.
In een proces-verbaal van bevindingen van 8 augustus 2020 is onder meer het volgende gerelateerd:
Op 7 augustus 2020 kreeg ik het verzoek tot het uitwerken van de uitgelezen data van de Nokia TA-1010. Deze was aangetroffen bij de hieronder genoemde verdachte. [6] (…) Gelezen op 5 augustus 2020: “Yo man, today 1x 3g and 1x 2g?" (…) Verstuurd op 5 augustus 2020: “Oke is good. [...] you want 3gr and 2gr i only have 5gr on me naw but in one bag". [7] (…) Verdachte: [verdachte] , geboren op [1990] te [geboorteplaats] . [8]
Op 29 september 2020 is [getuige 1] als getuige gehoord. [getuige 1] heeft in dit verhoor onder meer het volgende verklaard:
O: Op 3 en 4 augustus 2020 is gebeld met een telefoon waarvan wij denken dat deze in
gebruik is bij een drugsdealer. Op 4 augustus 2020 is er een sms vanaf dit nummer
verzonden: "Jo ik ben er man".
V: Waar ging dit contact over? [9]
A: Wiet.
V: Wat heb jij toen gekocht?
A: Wiet. (…)
V: Sinds wanneer koop je drugs bij deze dealer?
A: Sinds een jaar, anderhalf jaar. (…)
V: Hoe bestel je de drugs?
A: Vooral via SMS.
V: Welk telefoonnummer bel je daarvoor?
A: [telefoonnummer] .
V: Hoe ziet hij er uit?
A: Donkere jongen, lange haren, in een soort van haren net, haren zak. Slank postuur.
O: Wij laten je een foto zien(de rechtbank begrijpt: de foto op pagina 180).
V: Herken je de persoon op deze foto?
A: Ja, dat is hem. (…) Dat is de jongen die de wiet kwam brengen en aan wie ik het geld gaf. [10]
V: Wanneer heb je voor het eerst bij hem drugs gekocht?
A: Rond mei 2019. Toen had ik voor het eerst SMS contact met hem. [11]
Naar aanleiding van onderzoek in de telefoon die bij verdachte is aangetroffen heeft verbalisant [verbalisant] op 13 augustus 2020 een softdrugsgebruiker gehoord. In een proces-verbaal van bevindingen van 13 augustus 2020 is hierover onder meer het volgende gerelateerd:
V: Welke drugs gebruik jij allemaal?
A: Wiet.
V: Jouw telefoonnummer komt voor in SMS berichten. Wat kan je hierover vertellen?
A: Ik heb vorige week wat gekocht.
V: Wat heb je toen gekocht?
A: 1 tientje, 1 gram. Ik koop dat altijd dan.
V: Hoe vaak heb je dit gekocht?
A: 3 keer in totaal, eerste keer was 2 maanden geleden en vorige week 2 keer. [12]
V: Kan je die persoon omschrijven?
A: Man, ongeveer 30 jaar oud. Zwart gekleurd, lange dreadlogs. (…)
V: Wat moet je betalen voor de drugs?
A: 10tje voor 1 gram wiet. (…)
V: Wat is het telefoonnummer van hem?
A: [telefoonnummer] [13]
Op 7 oktober 2020 is [getuige 2] als getuige gehoord. [getuige 2] heeft in dit verhoor onder meer het volgende verklaard:
V: Wat voor drugs koop jij ?
A: Gewoon, alleen wiet. (…)
V: Kun jij de persoon omschrijven van wie jij drugs koopt?
A: Hij is donker getint. Dat was het denk ik.
V: Sinds wanneer koop je drugs bij deze dealer?
A: Sinds 2019 denk ik. (…)
V: Herken je de persoon op deze foto(de rechtbank begrijpt: de foto op pagina 185)
?
A: Uh huh.
V: Is dit hem?
A: Volgens mij wel. [14]
Op 6 augustus 2020 is de woning van verdachte doorzocht. Hierover is in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd:
Ter plaatse op de [adres 1] te [plaatsnaam 2] . (…) In de woning hebben wij vervolgens een doorzoeking gedaan. Daarbij troffen wij op de onder genoemde locatie de onder genoemde goederen aan:
(…)
- Lege grip zakjes;
- Koker met grote hoeveelheid geld;
- Zak met meerdere pony pack; (…)
- Weegschaal; (…)
- Zak met lege grip zakjes. [15]
In een proces-verbaal houdende een kennisgeving van inbeslagneming is onder meer het volgende gerelateerd:
Omstandigheden: in beslag genomen tijdens huiszoeking. Beslagene: [verdachte] . Object: geld. Totale hoeveelheid: 10.732,70 EUR. [16]
Waarneming rechtbank:
De rechtbank stelt vast dat de persoon op de foto’s op pagina 180 en 185 dezelfde persoon is als de verdachte die op de terechtzitting van 31 mei 2021 aanwezig was.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverweging
Eenvoudig witwassen
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 5 ten laste gelegde dient komen vast te staan dat verdachte een goed voorhanden heeft gehad dat onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat er geen direct bewijs is voor een criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag. Een criminele herkomst kan niettemin worden bewezen indien er een gerechtvaardigd vermoeden is van witwassen. Als dat het geval is, mag van verdachte worden verwacht dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Ontbreekt een dergelijke verklaring, dan kan het eenvoudig witwassen in beginsel worden bewezen verklaard.
Gerechtvaardigd vermoeden van eenvoudig witwassen?
Uit de bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 t/m 4 volgt dat na de staandehouding van verdachte op 6 augustus 2020 bij hem 23,1 gram hennep, 42 ponypacks met totaal 18,91 gram cocaïne, en een contant geldbedrag van circa € 800,-, voornamelijk in coupures van € 10, € 20 en € 50, is aangetroffen. Voorts had verdachte op 6 augustus 2020 in zijn woning een contant geldbedrag van € 10.732,70-, 10 ponypacks met cocaïne, een weegschaal en (lege) gripzakjes voorhanden. Ook was verdachte in het bezit van een telefoon waarop aan de handel in drugs gerelateerde berichten zijn aangetroffen, en verklaren diverse personen met enige regelmaat ‘wiet’ van hem te hebben gekocht, een aantal vanaf mei 2019. Deze feiten en omstandigheden duiden op langdurige handel in drugs en rechtvaardigen zonder meer het vermoeden dat het tenlastegelegde geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf van verdachte (namelijk het handelen in drugs).
Verklaring verdachte met betrekking tot het geld
Door verdachte is aangevoerd dat het tenlastegelegde geldbedrag niet uit (eigen) misdrijf afkomstig is, maar dat dit geld afkomstig is van familieleden. Verdachte heeft van hen geld gekregen om zijn woning in te richten, maar wegens corona was hij daar in augustus 2020 nog niet aan toegekomen. Het merendeel van de bij hem aangetroffen contante gelden is volgens verdachte afkomstig van zijn pleegvader.
Overweging rechtbank
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte een uitkering heeft en daarnaast van zijn pleegvader vanaf februari 2020 tweewekelijks rond de € 150,- ontving om rond te komen. Verder is aannemelijk geworden dat verdachte daarnaast eind mei 2020 € 1000,- aan contant geld heeft ontvangen uit een fonds voor inrichtingskosten van zijn woning.
Verdachte heeft verder aangegeven dat hij ook van andere familieleden geld heeft ontvangen voor de inrichting van zijn woning. De rechtbank acht die verklaring van verdachte onvoldoende concreet. Verdachte heeft niet geconcretiseerd van welke familieleden hij, naast zijn pleegvader, nog meer contante gelden heeft ontvangen. Dit deel van de verklaring is dan ook niet verifieerbaar.
Het bedrag dat verdachte maandelijks van zijn pleegvader ontving was om te voorzien in de kosten van levensonderhoud. Verdachte had schulden, kreeg van zijn bewindvoerder € 40,-- per week om van te leven en zijn pleegvader ondersteunde hem financieel om de schulden niet verder op te laten lopen. De rechtbank gaat er gelet op hetgeen zijn pleegvader hierover heeft verklaard, vanuit dat het maandelijkse geldbedrag van zijn pleegvader door verdachte is opgemaakt.
Wel aannemelijk is geworden dat verdachte eind mei 2020 € 1000,- van een fonds heeft ontvangen (en nog niet had uitgegeven) ten behoeve van de inrichting van zijn woning en dat dit bedrag dus een legale herkomst heeft. Dit betreft echter slechts een beperkt deel van het bij verdachte aangetroffen bedrag.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaring van verdachte voor de herkomst van het overgrote deel van het geld niet concreet en verifieerbaar is, en dat zijn verklaring het vermoeden van witwassen niet heeft weerlegd.
Gelet op het hiervoor overwogene concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat het op 6 augustus 2020 bij verdachte aangetroffen geldbedrag, met uitzondering van de hiervoor genoemde € 1000,-, onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf, namelijk het handelen in drugs. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van € 10.533,85 (eenvoudig) heeft witgewassen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op tijdstippen in de periode van 31 juli 2020 tot en met 6 augustus 2020 te [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 2] , althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en/of vervoerd, één of meerdere gebruikershoeveelhe(i)d(en) van in totaal meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Feit 2 primair
op 6 augustus 2020 te [plaatsnaam 1] opzettelijk heeft vervoerd, gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Feit 3
op 6 augustus 2020 te [plaatsnaam 1] en/of [plaatsnaam 2] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 105,4 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Feit 4
hij op 6 augustus 2020 te [plaatsnaam 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid, verdeeld over 42 gripzakjes, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Feit 5
op 6 augustus 2020, te [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 1] een geldbedrag, te weten 10.533,85 euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feiten 2 en 4
de eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 5
eenvoudig witwassen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 200 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 97 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht en een verplichting mee te werken aan begeleiding door Humanitas;
- een taakstraf van 60 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De officier van justitie acht deze straf uit preventief oogpunt passend en geboden. Zij heeft bij het formuleren van haar strafeis ook gelet op de ontwrichtende werking die drugs heeft op de maatschappij. Verdachte heeft door drugs te verkopen een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het schadelijke drugsmilieu.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis relatief goed gaat met verdachte, dat hij aan het werk is, en dat het van het grootste belang is dat verdachte niet opnieuw gedetineerd raakt. De raadsman acht oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld verplicht reclasseringstoezicht wenselijk. De raadsman verzoekt de rechtbank om geen taakstraf aan verdachte op te leggen maar in plaats daarvan een langere voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, of de proeftijd van de voorwaardelijke gevangenisstraf niet op 2 maar op 3 jaren vast te stellen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft op 6 augustus 2020 softdrugs (hennep) en harddrugs (cocaïne) voorhanden gehad en vervoerd. In de periode van 31 juli t/m 6 augustus 2020 heeft hij hennep gedeald. Bovendien heeft verdachte meer dan tienduizend euro witgewassen. Dit geld is afkomstig uit een door verdachte begaan misdrijf, namelijk de handel in drugs. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten een bijdrage geleverd aan de instandhouding van drugshandel. In algemene zin kan worden gezegd dat drugshandel moet worden bestreden en bestraft omdat het onze maatschappij veel schade toebrengt. Door drugshandel komt de volksgezondheid in het geding en wordt de samenleving op kosten gejaagd, zowel vanwege de zorg voor gebruikers en verslaafden als vanwege de criminaliteit die drugshandel met zich brengt. Door het witwassen van uit eigen criminele activiteiten ontvangen gelden heeft verdachte geld met een criminele herkomst aan het zicht van justitie onttrokken. Een dergelijk witwasfeit is verwerpelijk en heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel economische verkeer.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het meest recente uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in strafverminderende zin in haar oordeel mee. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van hetgeen reclasseringswerker [A] ter terechtzitting over de persoon van verdachte heeft verklaard.
Mevrouw [A] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat hulp en begeleiding van Humanitas en de reclassering nodig zijn en dat de reclassering het noodzakelijk acht dat verdachte middels bijzondere voorwaarden wordt verplicht hieraan medewerking te (blijven) verlenen. Uit een ten behoeve van deze zitting door Humanitas opgesteld verslag blijkt dat verdachte de gevolgen van zijn daden niet kan inzien en dat hij het lastig vindt om zijn eigen gedrag te analyseren. Verdachte wordt aangetrokken tot beloningen op korte termijn en kan moeilijk omgaan met werk en geld. Het is wenselijk dat dezelfde partijen en personen bij het toezicht op verdachte betrokken blijven. Indien hierin wordt gewisseld leidt dat er mogelijk toe dat verdachte de begeleiding en hulp afwijst. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard thans geen behoefte te hebben aan of noodzaak te zien voor begeleiding van Humanitas of de reclassering.
Strafoplegging
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het opleggen aan verdachte van een onvoorwaardelijke detentie van langere duur dan de voorlopige hechtenis niet wenselijk is. De rechtbank let hierbij op de positieve ontwikkelingen van verdachte op meerdere leefgebieden en het goed verlopende toezicht door hulpinstanties. Gelet op de ernst van de feiten, straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de gebleken persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de rechtbank een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf voor de duur zoals door de officier van justitie is geëist passend en geboden. De rechtbank ziet geen meerwaarde in het daarnaast opleggen van een taakstraf, maar zal de proeftijd van de deels voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf bepalen op 3 jaren, zodat verdachte langduriger een stok achter de deur heeft en onder begeleiding van de reclassering en Humanitas zal staan. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de geldbedragen die in beslag zijn genomen voor een totaal bedrag van € 11.533,85,- verbeurd te verklaren. De inbeslaggenomen auto kan aan verdachte worden teruggegeven.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank erop gewezen dat de in beslag genomen auto van verdachte nog niet is teruggegeven. Verdachte wil deze auto graag terug.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Geldbedrag
De rechtbank is van oordeel dat van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 11.533,85,- een gedeelte van € 10.533,85- dient te worden verbeurd verklaard. Met betrekking tot dit bedrag is het onder feit 5 bewezen verklaarde begaan. Voor de overige € 1000,- zal de rechtbank gelasten dat deze aan verdachte worden teruggegeven. Hiervan is als hiervoor in een bewijsoverweging reeds is overwogen een legale herkomst bekend.
Auto
De onder verdachte inbeslaggenomen auto dient te worden teruggegeven aan verdachte.

10.VOORLOPIGE HECHTENIS

De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis nu aan verdachte, na aftrek van de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd, geen onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf wordt opgelegd.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 55, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder feiten 1, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen als hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
  • stelt daarbij een
  • als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- als bijzondere voorwaarden geldt dat verdachte gedurende de proeftijd:
*zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd
meldt bij Reclassering Nederlandop het adres [adres 2] in [plaatsnaam 2] en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt, waarbij verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering;
*
meewerkt aan begeleiding door Humanitas, zo lang als de reclassering nodig acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Beslag
  • verklaart verbeurdeen geldbedrag van
    € 10.533,85-, zijnde een gedeelte van een tweetal onder verdachte inbeslaggenomen geldbedragen (goednummers: PL0900-2020253520-2 674517 en PL0900-2020253520-2674541);
  • gelast
  • gelast
Voorlopige hechtenis
-
heft ophet geschorste bevel tot
voorlopige hechtenismet ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M. Spelt, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en H.E. Spruit, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2021.
Mr. Corbeij en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 juli 2020 tot en met 6 augustus 2020 te Nieuwegein en/of Utrecht, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, één of meerdere gebruikershoeveelhe(i)d(en) van (in totaal) meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 3 ahf/ond B Opiumwet )
2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 juli 2020 tot en
met 6 augustus 2020 te Nieuwegein en/of Utrecht, althans in Nederland,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval één of meerdere gebruikershoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van
die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 augustus 2020 te Nieuwegein en/of Utrecht, althans in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaíne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden, een contant geldbedrag van 801,15 euro en/of
10.732,70 euro en/of een weegschaal en/of lege gripzakjes, en/of een of meerdere (dealer)telefoons, en/of versnijdingsmiddel voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea
Opiumwet )
3
hij op of omstreeks 6 augustus 2020 te Nieuwegein en/of Utrecht, althans in
Nederland, opzettelijkaanwezig heeft gehad
ongeveer 105,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )
4
hij op of omstreeks 6 augustus 2020 te Nieuwegein opzettelijk aanwezig heeft gehad in elk geval een hoeveelheid, verdeeld over 42 gripzakjes, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
5
hij op of omstreeks 6 augustus 2020, te Utrecht en/of Nieuwegein, althans in Nederland, een geldbedrag, te weten 11.533,85 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
( art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Proces-verbaal ter terechtzitting van 31 mei 2021.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 9 augustus 2020, 17 augustus 2020 en 7 oktober 2020, genummerd PL0900-2020253520, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 188. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 6.
5.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 53.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 41.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 44.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 51.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 171.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 172.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 173.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 122.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 123.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 183.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 14.
16.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 59.