ECLI:NL:RBMNE:2021:2476

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
16-325403-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met een mes, inclusief schadevergoeding aan het slachtoffer

Op 14 juni 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 december 2020 in Utrecht een steekincident heeft gepleegd. De verdachte heeft de aangever, [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door hem met een mes in de onderarm te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op dat moment opzettelijk handelde, waarbij hij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door forensisch bewijs, waaronder medische rapportages die de ernst van de verwondingen bevestigen. De verdachte heeft een slagaderlijke bloeding en zenuwbeschadiging veroorzaakt, wat heeft geleid tot een operatie en langdurige gevolgen voor de aangever.

De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met reclasseringstoezicht en een contactverbod met de aangever. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld om € 8.500,- aan immateriële schadevergoeding aan de aangever te betalen, naast een totaalbedrag van € 14.415,60 aan schadevergoeding, inclusief medische kosten en andere schadeposten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, met uitzondering van een deel dat niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-325403-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 maart 2021 en 31 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J. Zevenboom, advocaat te Amsterdam, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn raadsvrouw, mr. M. Kubatsch, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: op 27 december 2020 te Utrecht [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
Subsidiair is dit tenlastegelegd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie acht de verklaring van aangever geloofwaardig en ziet ondersteuning voor die aangifte in overige bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, nu er onvoldoende overtuigend bewijs is voor het aannemen van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hij heeft aangevoerd dat de verklaring van aangever onjuist en niet betrouwbaar is, nu aangever geen openheid van zaken heeft gegeven en wisselend heeft verklaard. Derhalve kan de verklaring van aangever niet zwaarder wegen dan de verklaring van verdachte. Dat ook verdachte wisselend heeft verklaard, maakt de uiteindelijk afgelegde verklaring van verdachte niet per definitie onbetrouwbaar. Subsidiair heeft de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging bepleit in verband met een beroep op noodweer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] op 5 januari 2021:
Op 27 december 2020 was ik in mijn woning aan de [adres] te [woonplaats] . [2] Ik zag dat [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte) naar boven rende. Ik zag dat hij het mes in zijn linkerhand had. Ik zag dat hij hem omhoog hief. Ik zag dat hij het richting mijn borst stak. Omdat hij mijn borst miste zag ik dat hij stak in mijn linkerpols. Ik zag gelijk dat de wond ernstig was, dat hij diep was. Ik zag hoeveel bloed ik verloor, het stroomde er letterlijk uit. (…) Na de operatie zei de dokter dat mijn ader was doorgesneden helemaal. Ook mijn zenuwen. De dokter zei dat ik 25% kans had op volledig herstel. Mijn duim en wijsvinger zijn gevoelloos. Ik kan mijn hand iets bewegen. Ik heb heel veel pijn. [3] Ik herkende het als een mes uit de keuken. Ik stond op de overloop en hij op de trap. Het was op één van de bovenste treden. [4]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Ik had een mes in mijn rechterhand gepakt. Ik hield het omhoog. Het mes heeft het slachtoffer (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) geraakt. Ik heb bloed op het mes gezien. [5]
Een geneeskundige verklaring inzake [slachtoffer]:
Patiënt werd op 27-12-2020 gezien op de Spoedeisende Hulp van het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Arteriële bloeding. Geschat bloedverlies 300-400cc. [6]
Hand links:
Neurologisch: innervatiegebied n. medianus en n. ulnaris intact, doofheid en tintelingen aan radiaire zijde dig 1 en dig2 links.
Laceratie 10 cm doorsnede volaire zijde 5 cm proximaal van polsgewricht, transversaal/diagonaal ingesneden.
Beleid
- Exploratie op OK, ter reparatie pees-, vaat- en zenuwletsel. [7]
Een letselrapportage van GGD Utrecht inzake [slachtoffer] :
Datum letselonderzoek: 26-01-2021
Verstreken tijd sinds incident: 30 dagen.
Schatting duur verdere genezing zichtbare letsels:2 weken.
De wond is dicht na +/- 2 weken na het incident, echter er ontstaat dan een litteken en dit litteken blijft langdurig aanwezig.
Schatting duur verdere genezing overige letsels: 24 maanden.
Er is door de behandelend arts gezegd dat er 25% kans is op volledig herstel van de uitval van het gevoel.. [8]
Past de gemelde toedracht bij het letsel: zeer goed. Snijwonden worden verklaard door de inwerking van klievend en/of perforerend scherprandig uitwendig mechanisch geweld, door (zich) snijden met of stoten aan een scherprandig voorwerp of uitsteeksel van een groter object/ structuur. Het scenario waarbij een mes de oorzaak is van een snijwond die tevens leidt tot slagaderlijke bloeding, doorsnijding van pezen en zenuwen is zeer aannemelijk.. [9]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door hem te steken met een mes. Voor een bewezenverklaring moet komen vast te staan dat verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank acht de verklaring van aangever betrouwbaar. Aangever verklaart dat verdachte hem boven aan de trap op de 2e verdieping met een mes heeft gestoken. Die verklaring wordt ondersteund door de de bevindingen van de verbalisanten die ter plaatse kwamen en veel bloed op de gang op de 2e verdieping zagen liggen [10] , en de letselrapportages waaruit blijkt dat aangever een slagaderlijke bloeding had. Van een dergelijke bloeding is algemeen bekend dat het leidt tot snel en veel bloedverlies. Dat verdachte aangever met het mes zou hebben geraakt op de 1e verdieping zoals hij zelf verklaart acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat verdachte diverse keren wisselend heeft verklaard over het incident en pas in 3e instantie, nadat een eerder door hem geschetst scenario in de letselrapportage van de GGD onwaarschijnlijk is geacht, met zijn huidige verklaring komt . De rechtbank gaat voor de beoordeling van het bewijs dan ook uit van het scenario zoals is geschetst in de verklaring van aangever.
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met een mes heeft gestoken in de pols van aangever. Het handelen van verdachte was in eerste instantie zelfs gericht op het steken richting de borst van aangever. Het is een feit van algemene bekendheid dat zowel de borst als de pols kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn, nu zich in de borstkas vitale organen bevinden en in de pols een slagader loopt. Het handelen van verdachte kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm dan ook worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Dat het gaat om zwaar lichamelijk letsel moet de rechtbank beoordelen aan de hand van de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De rechtbank leidt uit het dossier af dat aangever door de messteek een arteriële (slagaderlijke) bloeding en een zenuwbeschadiging heeft opgelopen. Aangever is direct aan zijn verwondingen geopereerd. Verder volgt uit de letselrapportage forensische geneeskunde van de GGD dat bij aangever een langdurig aanwezig litteken zal ontstaan op de plaats waar hij is gestoken. Ook blijkt uit die rapportage dat er 25% kans is op volledig herstel van de uitval van het gevoel. Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 27 december 2020 te Utrecht, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een slagaderlijke bloeding/kapotte slagader en een zenuwbeschadiging en een litteken op de onderarm, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] eenmaal, met een mes, in de onderarm, te steken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van noodweer. Verdachte is van de trap geduwd door aangever. Aangever was in het bezit van een bezem. Ter verdediging heeft verdachte een mes gebruikt. In deze situatie mocht verdachte zich verdedigen. Die verdediging voldeed aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Aan verdachte komt dus een geslaagd beroep op noodweer toe. Daarop dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt, nu de officier van justitie niet uitgaat van het scenario zoals dat geschetst is door de verdediging. De officier van justitie gaat uit van de verklaring van aangever. In dat scenario is er geen sprake van een noodweersituatie, omdat er geen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte plaatsvond. Het beroep op noodweer kan dus niet slagen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor de beoordeling van het beroep op noodweer moet de rechtbank eerst onderzoeken of, zoals verdachte stelt, er sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. De rechtbank overweegt dat zij de verklaring van aangever over hetgeen er op 27 december 2020 heeft plaatsgevonden betrouwbaar acht. De rechtbank gaat daarom niet mee in de door de verdediging aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht van de situatie. Na een discussie liep verdachte weg van aangever. Verdachte is naar beneden gelopen, heeft een mes gepakt en is zelf teruggegaan naar aangever. Daaruit volgt dat er geen sprake is geweest van een situatie van ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen. Verdachte komt dan ook geen beroep op noodweer toe.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de (bijzondere) voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er, bij een bewezenverklaring, geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De verdediging heeft daarbij onder meer gewezen op het belang van het voortbestaan van het kappersbedrijf van verdachte, waarbij verdachte ook anderen opleidt en op de zorg die verdachte heeft voor zijn kinderen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft aangever opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door hem te steken met een mes. Verdachte heeft daarbij een slagader geraakt waarna hulpdiensten ter plaatse een tourniquet hebben moeten aanleggen om het hevige bloedverlies tegen te gaan. Het slachtoffer hield er direct na het steekincident ernstig rekening mee dat hij het leven zou verliezen. Dankzij zijn eigen handelen en dat van zijn vrouw en daadkrachtig optreden van ter plaatse gekomen politie en hulpverleningsdiensten is dit niet gebeurd. Wel is er thans sprake van functieverlies in de arm en hand door een zenuwbeschadiging en is de kans dat dit niet volledig zal herstellen aanzienlijk. Verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het heeft gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt. Ter zitting heeft het slachtoffer aangegeven dat het feit een grote impact op hem heeft. Daarnaast brengt een feit als dit in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg. Gelet hierop kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 31 maart 2021. Hieruit volgt dat, behalve een veroordeling in 2009 voor een bedreiging, verdachte niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. Het uittreksel uit de Justitiële Documentatie weegt bij het bepalen van de op te leggen straf dan ook niet in strafverzwarende of strafverminderende zin mee.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de reclasseringsrapportage over verdachte van 21 mei 2021. Uit dit rapport volgt dat er verschillende zorgen zijn over verdachte. Verdachte ontvluchtte de oorlog in zijn geboorteland Liberia op negentienjarige leeftijd. Verdachte is in Nederland meermaals in situaties terecht gekomen die hem in de problemen hebben gebracht. De reclassering vermoedt dat dit deels voort komt uit het niet goed op de hoogte zijn of niet goed begrijpen van de Nederlandse wet- en regelgeving en deels omdat hij problemen zelf wil oplossen en geen hulp vraagt. De reclassering ziet mogelijkheden om verdachte middels reclasseringstoezicht en behandeling te ondersteunen. Derhalve adviseert de reclassering de oplegging van in ieder geval een gedeeltelijke voorwaardelijk straf.
De strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor zware mishandeling met een wapen, niet zijnde een vuurwapen, uit van gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit, met name gelet op de ernst van het toegebrachte letsel, een hogere gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank neemt het advies van de reclassering over en acht de oplegging van een deels voorwaardelijke straf met de geadviseerde bijzondere voorwaarden passend en geboden. Zo heeft verdachte een stok achter de deur en kan hem hulp worden geboden vanuit de reclassering. De rechtbank vindt de oplegging van het contactverbod met aangever en zijn vrouw ook passend, temeer nu aangever ook zelf om een contactverbod heeft verzocht.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, passend en geboden is.

9.BESLAG

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een vleesmes, onttrekken aan het verkeer. Met betrekking tot dit voorwerp is het bewezen verklaarde feit begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zijn raadsvrouw, mr. M. Kubatsch, heeft namens hem een vordering tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt een bedrag van € 16.370,00. Dit bedrag bestaat uit € 7.870,00 materiële schade en € 8.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het volledige bedrag aan gevorderde schadevergoeding kan worden toegewezen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de behandeling van de vordering tot schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert voor zover de vordering ziet op de medische kosten en het verlies van verdienvermogen. De benadeelde partij dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
De immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit het strafdossier volgt dat [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit. Bij de begroting van de vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van het letsel. Hierbij moet worden gekeken naar de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft ernstig letsel opgelopen, te weten een steekwond waarbij een slagader, een zenuw en meerdere spieren zijn doorgesneden. Na opname is de benadeelde partij direct geopereerd aan zijn verwonding. De benadeelde partij heeft als gevolg van deze steekwond functieverlies van de hand/pols.
Voor de schatting van het bedrag aan immateriële schade sluit de rechtbank aan bij hetgeen is opgenomen in de Letsellijst van fysiek letsel van het Schadefonds Geweldsmisdrijven van juli 2019. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij een billijke vergoeding heeft gevorderd, nu voor het letsel aan de onderarm en hand van de benadeelde partij het midden is gezocht tussen categorie 3 ‘verlies van duim en/of wijsvinger’ en categorie 4 ‘functioneel verlies van een hand’ van de Letsellijst. De rechtbank schat de schade aan de hand en onderarm van de benadeelde partij op € 7.500,00. Ook voor het geschatte bedrag aan schade voor het litteken op de onderarm van de benadeelde partij is aansluiting gezocht bij de bedragen uit voornoemde Letsellijst. De rechtbank schat het bedrag aan immateriële schade voor het litteken op € 1.000,00.
De immateriële schade ter hoogte van in totaal € 8.500,00 komt daarmee voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 8.500,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 december 2020 tot de dag van volledige betaling.
De materiële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 7.870,00 aan materiële schade. Dit bedrag bestaat uit de navolgende schadeposten:
  • Medische kosten € 5.960,60
  • Kleding en beddengoed € 145,00
  • Verlies verdienvermogen € 1.934,40
  • Reiskosten OV € 100,00
De rechtbank overweegt als volgt.
Medische kosten
De rechtbank constateert dat de benadeelde partij kosten heeft opgevoerd voortkomend uit het in strijd met artikel 2 Zorgverzekeringswet niet tegen kosten van medische verzorging verzekerd zijn. De verdediging heeft aangevoerd dat de beoordeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu de vraag is in hoeverre die kosten zijn te verhalen op verdachte. De rechtbank volgt de verdediging daarin niet en komt tot de volgende beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de wettelijke zorgverzekeringplicht niet strekt tot bescherming van de wettelijk aansprakelijke derde, zoals verdachte, tegen schadeclaims. Bovendien zou de zorgverzekeraar na vergoeding van de medische kosten op grond van artikel 7:962 van het BW zijn gesubrogeerd in het recht op schadevergoeding van de benadeelde partij jegens verdachte en aldus regres op verdachte hebben kunnen nemen tot het uitgekeerde bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij de medische kosten ten bedrage van € 5.690,60 heeft moeten maken, gelet op het dossier en de onderbouwing van de schade. De rechtbank wijst de vordering voor de medische kosten toe.
Kleding en beddengoed
De rechtbank is van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden doordat kleding en beddengoed zijn beschadigd als gevolg van het incident. De rechtbank wijst de gevorderde € 145,-- toe.
Verlies verdienvermogen
Gelet op de onderbouwing van deze schadepost en de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging oordeelt de rechtbank als volgt. De feiten en omstandigheden die tot toewijzing van dit deel van de vordering zouden kunnen leiden zijn in onvoldoende mate vast komen te staan. Naar het oordeel van de rechtbank staat namelijk niet vast dat het arbeidscontract van de benadeelde partij als gevolg van het steekincident niet is verlengd. Ook is niet onderbouwd dat de benadeelde partij als gevolg van onderhavig strafbaar feit werkloos is geraakt en door het bij hem ontstane letsel niet kan werken.
Reiskosten OV
De rechtbank is van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij diverse reiskosten heeft moeten maken voor onder meer bezoeken aan het ziekenhuis, de eerste hulp en de handtherapeut. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid om de waarde van deze reiskosten te bepalen. De rechtbank schat de reiskosten op € 80,00 en wijst de vordering voor dit deel toe. De rechtbank wijkt daarbij af van de schatting van de raadsvrouw van de benadeelde partij zoals opgesteld in de vordering, omdat de reiskosten voor de zitting niet voor schadevergoeding in aanmerking komen nu verdachte wordt bijgestaan door een advocaat.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, betreffende € 1.954,40, niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 14.415,60 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 december 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 107 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 6 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als
bijzondere voorwaardengelden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich meldt binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat behandelen, wanneer de reclassering dit nodig vindt, door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling richt zich op het vergroten van probleemoplossende vaardigheden en conflicthantering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de heer [slachtoffer] (aangever) en mevrouw [A] (vrouw aangever), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* meewerkt aan begeleiding op het gebied van huisvesting en financiën door Stichting Exodus of een andere instantie voor ambulante begeleiding, te bepalen door de reclassering;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
 vleesmes
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2020 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 14.415,60te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 107 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mrs. N.M. Spelt en mr. H.E. Spruit, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2021.
Mr. Corbeij en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 december 2020 te Utrecht, althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een slagaderlijke bloeding/kapotte slagader en/of een zenuwbeschadiging en/of steek- en/of snijwonden(en) en/of een litteken op de (onder)arm, heeft toegebracht, door (met kracht) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (onder)arm, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] , te steken en/of snijden en/of prikken.
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 december 2020 te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) in de (onder)arm, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] , heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 maart 2021, genummerd PL0900-2020420702, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 135 Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 51.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 53.
4.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 55.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 mei 2021.
6.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van de Spoedeisende Hulp van het UMC Utrecht inzake [slachtoffer] , p. 60
7.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van de Spoedeisende Hulp van het UMC Utrecht inzake [slachtoffer] , p. 61.
8.Een geschrift, inhoudende een letselrapportage forensische geneeskunde van GGD regio Utrecht, pagina 64.
9.Een geschrift, inhoudende een letselrapportage forensische geneeskunde van GGD regio Utrecht, pagina 65.
10.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 12.