10.3Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
De immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit het strafdossier volgt dat [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit. Bij de begroting van de vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van het letsel. Hierbij moet worden gekeken naar de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft ernstig letsel opgelopen, te weten een steekwond waarbij een slagader, een zenuw en meerdere spieren zijn doorgesneden. Na opname is de benadeelde partij direct geopereerd aan zijn verwonding. De benadeelde partij heeft als gevolg van deze steekwond functieverlies van de hand/pols.
Voor de schatting van het bedrag aan immateriële schade sluit de rechtbank aan bij hetgeen is opgenomen in de Letsellijst van fysiek letsel van het Schadefonds Geweldsmisdrijven van juli 2019. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij een billijke vergoeding heeft gevorderd, nu voor het letsel aan de onderarm en hand van de benadeelde partij het midden is gezocht tussen categorie 3 ‘verlies van duim en/of wijsvinger’ en categorie 4 ‘functioneel verlies van een hand’ van de Letsellijst. De rechtbank schat de schade aan de hand en onderarm van de benadeelde partij op € 7.500,00. Ook voor het geschatte bedrag aan schade voor het litteken op de onderarm van de benadeelde partij is aansluiting gezocht bij de bedragen uit voornoemde Letsellijst. De rechtbank schat het bedrag aan immateriële schade voor het litteken op € 1.000,00.
De immateriële schade ter hoogte van in totaal € 8.500,00 komt daarmee voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 8.500,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 december 2020 tot de dag van volledige betaling.
De materiële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 7.870,00 aan materiële schade. Dit bedrag bestaat uit de navolgende schadeposten:
- Medische kosten € 5.960,60
- Kleding en beddengoed € 145,00
- Verlies verdienvermogen € 1.934,40
- Reiskosten OV € 100,00
De rechtbank overweegt als volgt.
Medische kosten
De rechtbank constateert dat de benadeelde partij kosten heeft opgevoerd voortkomend uit het in strijd met artikel 2 Zorgverzekeringswet niet tegen kosten van medische verzorging verzekerd zijn. De verdediging heeft aangevoerd dat de beoordeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu de vraag is in hoeverre die kosten zijn te verhalen op verdachte. De rechtbank volgt de verdediging daarin niet en komt tot de volgende beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de wettelijke zorgverzekeringplicht niet strekt tot bescherming van de wettelijk aansprakelijke derde, zoals verdachte, tegen schadeclaims. Bovendien zou de zorgverzekeraar na vergoeding van de medische kosten op grond van artikel 7:962 van het BW zijn gesubrogeerd in het recht op schadevergoeding van de benadeelde partij jegens verdachte en aldus regres op verdachte hebben kunnen nemen tot het uitgekeerde bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij de medische kosten ten bedrage van € 5.690,60 heeft moeten maken, gelet op het dossier en de onderbouwing van de schade. De rechtbank wijst de vordering voor de medische kosten toe.
Kleding en beddengoed
De rechtbank is van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden doordat kleding en beddengoed zijn beschadigd als gevolg van het incident. De rechtbank wijst de gevorderde € 145,-- toe.
Verlies verdienvermogen
Gelet op de onderbouwing van deze schadepost en de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging oordeelt de rechtbank als volgt. De feiten en omstandigheden die tot toewijzing van dit deel van de vordering zouden kunnen leiden zijn in onvoldoende mate vast komen te staan. Naar het oordeel van de rechtbank staat namelijk niet vast dat het arbeidscontract van de benadeelde partij als gevolg van het steekincident niet is verlengd. Ook is niet onderbouwd dat de benadeelde partij als gevolg van onderhavig strafbaar feit werkloos is geraakt en door het bij hem ontstane letsel niet kan werken.
Reiskosten OV
De rechtbank is van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij diverse reiskosten heeft moeten maken voor onder meer bezoeken aan het ziekenhuis, de eerste hulp en de handtherapeut. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid om de waarde van deze reiskosten te bepalen. De rechtbank schat de reiskosten op € 80,00 en wijst de vordering voor dit deel toe. De rechtbank wijkt daarbij af van de schatting van de raadsvrouw van de benadeelde partij zoals opgesteld in de vordering, omdat de reiskosten voor de zitting niet voor schadevergoeding in aanmerking komen nu verdachte wordt bijgestaan door een advocaat.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, betreffende € 1.954,40, niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 14.415,60 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 december 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 107 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.