ECLI:NL:RBMNE:2021:2468

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
8898259
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde franchiseovereenkomst en geschil over concurrentiebeding tussen franchisenemer en franchisegever

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een franchisenemer en een franchisegever naar aanleiding van de beëindiging van een franchiseovereenkomst. De franchisenemer, die in september 2015 een overeenkomst met de franchisegever sloot, heeft deze overeenkomst opgezegd per 1 september 2020. Kort voor het einde van de overeenkomst plaatste de franchisegever een advertentie op de Facebookpagina van de franchisevestiging voor een nieuwe franchisenemer, wat de franchisenemer als onrechtmatig beschouwde. De franchisenemer vorderde schadevergoeding van de franchisegever, terwijl de franchisegever in reconventie een contractuele boete eiste wegens schending van het non-concurrentiebeding door de franchisenemer. De kantonrechter oordeelde dat de franchisenemer niet in haar vordering werd ontvangen, omdat niet was aangetoond dat de advertentie schade had veroorzaakt. In reconventie werd geoordeeld dat de franchisenemer het non-concurrentiebeding had geschonden, maar de kantonrechter besloot de boete te matigen en gaf partijen de gelegenheid om zich uit te laten over de hoogte van de boete. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8898259 UC EXPL 20-9907 SV/40160
Vonnis van 16 juni 2021
inzake
[eisende partij] , h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eisende partij] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: Juridische Specialisten4u.nl B.V.,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde partij] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde partij] BV,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigden: mr. A.W. Dolphijn en mr. C. Damen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 5 producties
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met 11 producties
- de pleitnotities van de gemachtigde van [eisende partij] voor de mondelinge behandeling
- de mondelinge behandeling op 15 april 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 15 april 2021 via Skype plaatsgevonden. [eisende partij] was aanwezig met haar gemachtigde, mr. W.J.A. Dales, werkzaam bij Juridische Specialisten4u.nl B.V. [gedaagde partij] BV werd vertegenwoordigd door [A] , eigenaar, bijgestaan door de gemachtigden, mr. Dolphijn en mr. Damen. Na afloop van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat de beslissing schriftelijk wordt gegeven.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Partijen hebben in september 2015 een schriftelijke franchiseovereenkomst gesloten voor de duur van vijf jaar. [gedaagde partij] BV heeft daarbij als franchisegever aan [eisende partij] als franchisenemer het recht verleend en de verplichting opgelegd de ‘ [naam formule] -formule’ te gebruiken in of vanuit bedrijfsruimte aan de [adres] in [plaatsnaam] , in het werkgebied [plaatsnaam] . Hierin is ook begrepen het recht en de plicht tot het gebruik van de door [gedaagde partij] BV ontwikkelde exploitatiemethoden, promotiemateriaal en communicatiemiddelen, zoals omschreven in het [naam formule] -handboek. Verder is in artikel 6.1 van de franchiseovereenkomst afgesproken dat [eisende partij] voor het recht tot exploitatie van de formule aan [gedaagde partij] BV tweewekelijks een franchisevergoeding betaalt van 5% van de door haar gerealiseerde omzet, exclusief btw. [gedaagde partij] BV heeft [eisende partij] de beschikking gegeven over haar Facebookpagina ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’.
2.2.
De [naam formule] -formule (de formule) ziet op de exploitatie van een [naam formule] -vestiging, waarin winkelruimte wordt verhuurd voor het te koop aanbieden van gebruikte en nieuwe goederen door hoofdzakelijk particuliere consumenten, het bemiddelen bij het tot stand komen van de verkoop en het doen van marketing en reclame. [eisende partij] heeft volgens deze formule vanaf september 2015 in [plaatsnaam] een ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’ winkel geëxploiteerd, waarin consumenten één of meer planken huurden voor aangeboden goederen (de huurders). [eisende partij] verkocht deze goederen aan winkelbezoekers (de klanten). [eisende partij] heeft de franchiseovereenkomst opgezegd per 1 september 2020, waarna de franchiseovereenkomst per die datum is geëindigd.
2.3.
Op 18 augustus 2020, kort voor het einde van de overeenkomst, heeft [gedaagde partij] BV op de Facebookpagina ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’ een advertentie geplaatst voor een nieuwe franchisenemer voor ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’. [eisende partij] heeft de advertentie zonder toestemming van [gedaagde partij] BV verwijderd, waarna [gedaagde partij] BV de toegang van [eisende partij] tot de Facebookpagina ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’ heeft opgeschort. [gedaagde partij] BV heeft daarnaast de toegang van [eisende partij] tot de e-mailaccounts van ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’ geblokkeerd.
2.4.
[eisende partij] heeft op 20 augustus 2020 de Facebookpagina ‘ [handelsnaam] ’ gelanceerd. Op 21 augustus 2020 heeft [eisende partij] op deze pagina vermeld dat [naam formule] per 1 september doorgaat onder de naam ‘ [handelsnaam] ’. [eisende partij] exploiteert sinds 1 september 2020 de winkel ‘ [handelsnaam] ’ in het pand waarin zij de winkel ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’ had geëxploiteerd.
2.5.
[eisende partij] heeft [gedaagde partij] BV op 22 augustus 2020 gesommeerd de advertentie op de Facebookpagina ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’ onmiddellijk te verwijderen en heeft [gedaagde partij] BV aansprakelijk gesteld voor de schade die zij hierdoor lijdt. [eisende partij] heeft [gedaagde partij] BV daarna op 28 augustus 2020 geschreven dat het afsluiten van haar sociale media in strijd is met de franchiseovereenkomst, en dat [gedaagde partij] BV ook aansprakelijk is voor de hierdoor geleden schade. [eisende partij] heeft in een e-mail aan [gedaagde partij] BV van 14 september 2020 haar schade begroot op € 5.170,00 en verzocht dit bedrag aan haar te betalen. [gedaagde partij] BV heeft [eisende partij] op 27 augustus 2020 meegedeeld dat zij tekortschiet in de nakoming van de franchiseovereenkomst en aangezegd dat daarvoor contractuele boetes verschuldigd zijn.

3.De vordering en de tegenvordering

in conventie:

3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde partij] BV om aan [eisende partij] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 5.170,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2020 althans na de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling, en € 642,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde partij] BV in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eisende partij] dat [gedaagde partij] BV haar privacy en reputatie heeft geschaad door zonder toestemming een advertentie met onjuiste inhoud op haar Facebookpagina te plaatsen. [eisende partij] stelt verder dat [gedaagde partij] BV niet bevoegd was om de toegang tot haar emailadres [plaatsnaam] @ [naam formule] .nl te ontzeggen. Volgens [eisende partij] zijn hierover in de overeenkomst en in het bijbehorende Handboek geen afspraken gemaakt, zodat [gedaagde partij] BV jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, waardoor zij schade lijdt. [eisende partij] maakt aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten nu [gedaagde partij] BV in verzuim is geraakt, respectievelijk [eisende partij] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[gedaagde partij] BV voert als verweer tegen de vordering dat zij niet tekort is geschoten in de nakoming van de franchiseovereenkomst en niet is gebleken dat [eisende partij] schade heeft geleden als gevolg van haar handelen. [gedaagde partij] BV verzoekt de vordering af te wijzen met veroordeling van [eisende partij] in de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten.
in reconventie:
3.4.
[gedaagde partij] BV vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eisende partij] te veroordelen tot voldoening van de contractuele boete van € 24.000,- vanwege overtreding van het (post)concurrentieverbod, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van het te wijzen vonnis, met een maximum van € 10.000,-. [gedaagde partij] BV vordert daarnaast [eisende partij] te veroordelen tot nakoming van het (post)concurrentieverbod, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de overtreding plaatsvindt, met een maximum van € 10.000,-, met veroordeling van [eisende partij] in de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten.
3.5.
[gedaagde partij] BV legt aan de vordering in reconventie ten grondslag dat [eisende partij] heeft gehandeld in strijd met de artikelen 15.2 en 21.8 van de franchiseovereenkomst door vanaf 1 september 2020 zonder haar toestemming de franchisevestiging met haar formule voort te zetten. Op grond van artikel 24 van de franchiseovereenkomst geeft overtreding van de artikelen 15 en 21 de franchisegever het recht betaling van een boete van € 10.000,- te verlangen voor iedere overtreding en een boete van € 1.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
3.6.
[eisende partij] voert hiertegen verweer en verzoekt het non-concurrentiebeding en de boetes te vernietigen, met veroordeling van [gedaagde partij] BV in de proceskosten. [eisende partij] bestrijdt dat zij in strijd met de franchiseovereenkomst heeft gehandeld en stelt dat het non-concurrentiebeding niet geldig is omdat daarvoor niet wordt voldaan aan een wezenlijk kenmerk. [gedaagde partij] BV heeft zeer beperkte ‘know how’ overgedragen en van ondersteuning was geen sprake. De ‘ [naam formule] ’-formule, waarop geen intellectueel eigendomsrecht rust, kan makkelijk gekopieerd worden. [eisende partij] betwist dat [gedaagde partij] BV schade heeft geleden. [eisende partij] stelt verder dat [gedaagde partij] BV een aantal andere franchisenemers niet heeft gehouden aan een non-concurrentiebeding, waardoor zij nu geen ander standpunt kan innemen omdat gelijke zaken dezelfde manier behandeld moeten worden.

4.De beoordeling

in conventie:

4.1.
[eisende partij] stelt dat zij door de advertentie van [gedaagde partij] BV op de Facebookpagina ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’ reputatieschade heeft geleden, financiële schade door verlies aan huurders en klanten en kosten heeft moeten maken voor het informeren van klanten.
4.2.
De advertentie, die op 18 augustus 2020 is geplaatst, luidt als volgt:
“Gezocht: een nieuwe ondernemer voor [naam formule] [plaatsnaam] !
Vanaf 1 september 2020 kan [naam formule] [plaatsnaam] worden overgenomen.
Voordelen:
  • Meer dan 1000 huurders
  • Meer dan 1400 Facebook volgers
  • Bijna 6de jaar verjaardag
  • Tafels, vitrines, hangertjes, etc. klaar voor overname
  • De software is gekoppeld aan [naam formule] en [.]
Spreekt het moderne en eigenzinnige concept van [naam formule] jou aan en wil je meer weten?
Graag je vragen en motivatie per mail (niet in de winkel) via [..] @ [naam formule] .nl.
We nemen spoedig contact met je op!”
4.3.
Ter zitting is door partijen bevestigd dat de Facebookpagina ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’ is gemaakt door [gedaagde partij] BV en door [gedaagde partij] BV aan [eisende partij] ter beschikking is gesteld. [eisende partij] onderbouwt niet waarom [gedaagde partij] BV tekort schiet in de nakoming van de verplichtingen op grond van de franchiseovereenkomst door een advertentie op haar eigen Facebookpagina te plaatsen. [eisende partij] stelt zelf dat hierover in de franchiseovereenkomst geen afspraken zijn gemaakt. Omdat er in de franchiseovereenkomst geen nadere afspraken zijn gemaakt voor de franchisegever om te adverteren op de Facebookpagina van de [naam formule] -vestiging, levert het adverteren geen schending van de franchiseovereenkomst op. Deze stelling van [eisende partij] slaagt daarom niet.
4.4.
[eisende partij] heeft ook gesteld dat [gedaagde partij] BV met de geplaatste advertentie onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar. De kantonrechter begrijpt de stelling van [eisende partij] aldus dat de geplaatste advertentie in strijd is met de in het maatschappelijk verkeer vereiste zorgvuldigheid. De kantonrechter overweegt hierover het volgende. Gelet op het einde van de franchiseovereenkomst met [eisende partij] op 1 september 2020 door de opzegging door [eisende partij] had [gedaagde partij] BV belang bij het zoeken van een nieuwe franchisenemer voor haar formule in [plaatsnaam] . [gedaagde partij] BV mocht dit doen door een advertentie op haar Facebookpagina ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’ te plaatsen. Volgens [eisende partij] is de inhoud van de advertentie onjuist omdat de daarin door [gedaagde partij] BV genoemde ‘meer dan 1000 huurders en meer dan 1400 Facebook volgers’ niet bij [gedaagde partij] BV horen. De kantonrechter overweegt hierover dat uit de advertentietekst niet blijkt dat de ‘meer dan 1000 huurders en meer dan 1400 Facebook volgers’ van [gedaagde partij] BV zijn. De advertentietekst vermeldt alleen dat meer dan 1000 huurders en 1400 Facebook volgers bij ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’ horen. Niet is gesteld of gebleken dat dit onjuist is. [eisende partij] heeft geen andere redenen genoemd waarom de advertentietekst onjuist zou zijn. Uit de advertentietekst blijkt ook niet dat [eisende partij] in een verkeerd of kwaad daglicht wordt gezet. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde partij] BV met de geplaatste advertentie niet onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig, heeft gehandeld jegens [eisende partij] .
4.5.
De kantonrechter volgt [eisende partij] ook niet in haar stelling dat zij schade heeft geleden door de advertentie. [eisende partij] onderbouwt niet waarom de advertentie op de Facebookpagina van ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’, waarin wordt vermeld dat per 1 september 2020, de datum waarop de franchiseovereenkomst met [eisende partij] eindigt, een nieuwe ondernemer voor ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’ wordt gezocht, haar goede naam of reputatie heeft geschaad. [eisende partij] heeft wel gesteld dat huurders en klanten zijn vertrokken door de advertentie, maar zij heeft geen gegevens verstrekt waaruit dit blijkt. Bovendien heeft zij tijdens de zitting verteld dat een deel van de huurders en klanten inmiddels weer terug is gekomen bij haar eigen winkel ‘ [handelsnaam] ’. Van schade is niet gebleken.
4.6.
Nu er geen juridische grondslag is voor de gevorderde schadevergoeding, zal de kantonrechter de vordering van [eisende partij] afwijzen.
4.7.
Over het blokkeren van haar emailaccount [plaatsnaam] @ [naam formule] .nl door [gedaagde partij] BV heeft [eisende partij] gesteld dat dit een tekortkoming en/of onrechtmatig is, maar zij heeft daarbij niet vermeld welke schade zij hierdoor heeft geleden. Hiervoor is geen vordering ingesteld, zodat de kantonrechter geen reden ziet om deze stelling te bespreken.
4.8.
[gedaagde partij] BV vordert vergoeding van de buitengerechtelijke kosten omdat zij diverse brieven en sommaties aan [eisende partij] heeft verzonden om haar te overtuigen. De kantonrechter zal deze vordering van [gedaagde partij] BV bij de beoordeling in conventie buiten beschouwing laten en pas bespreken bij de eindbeslissing in reconventie.
4.9.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] BV worden begroot op € 622,00 (2 punten x tarief € 311,00) aan salaris gemachtigde. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.10.
De nakosten, waarvan [gedaagde partij] BV vergoeding heeft gevorderd, zullen worden toegewezen zoals in de nog te nemen beslissing zal worden bepaald.
4.11.
Omdat de kantonrechter hierna over de vordering in reconventie nog geen eindbeslissing kan nemen, zal de kantonrechter de beslissing over de vordering in conventie, waaronder de proceskosten, om proceseconomische redenen aanhouden tot de uitspraak waarin ook een eindbeslissing over de vordering in reconventie wordt gegeven.
in reconventie:
4.12.
Partijen zijn in de franchiseovereenkomst een non-concurrentiebeding en een boetebeding overeengekomen. De relevante bepalingen luiden als volgt:
4.13. “15.
15. Non-concurrentie en geheimhouding
(…)
15.2
Het is franchisenemer, behoudens schriftelijke toestemming van franchisegever, verboden gedurende de looptijd van deze overeenkomst direct of indirect, zelfstandig of in dienstverband of in de vorm van een vennootschap, werkzaam te zijn of financiële dan wel zakelijke belangen te hebben bij activiteiten of werkzaam te zijn in een onderneming die concurrerend of soortgelijk is aan de door franchisenemer in het kader van deze overeenkomst uitgeoefende activiteiten of werkzaamheden of onderneming. Franchisenemer zal gedurende een periode van één jaar na beëindiging van de overeenkomst binnen de vestigingsplaats, niet direct of indirect, zelfstandig of in dienstverband of in de vorm van een vennootschap werkzaam zijn of financiële dan wel andere zakelijke belangen hebben bij activiteiten die soortgelijk zijn aan de door franchisenemer in het kader van deze overeenkomst uitgeoefende activiteiten.”
(…)
22. Gevolgen van beëindiging
22.1
Indien deze overeenkomst op enigerlei wijze eindigt, verplicht franchisenemer zich het [naam formule] -Handboek, bijlagen en instructies, formulieren, folders, huisstijlelementen, hard- en software, inventaris et cetera onverwijld ter beschikking te stellen aan franchisegever en elke vermelding van de woorden [naam formule] en/of bijbehorende aanduidingen, elk gebruik van enig aan [naam formule] toebehorend beeldmerk, handelsnaam, reclame, slagzin, et cetera te staken. Overige zaken van franchisegever en/of derden dienen te worden geretourneerd. Telefoonnummers, faxnummers en emailadressen komen te vervallen of worden ter beschikking gesteld aan franchisegever.
22.2
Tevens is franchisenemer verplicht bij beëindiging van deze overeenkomst voortaan alles te vermijden wat de indruk zou wekken dat hij nog tot uitoefening overeenkomstig de formule of tot gebruik van de daaraan verbonden naam, het embleem en andere kenmerken gerechtigd zou zijn.
(…)
22.6
Onder de verplichtingen, bedoeld in dit artikel behoort tevens de verplichting tot doorhaling van de aanduiding ‘franchisenemer/handelend onder de naam [naam formule] in het Handelsregister.
(…)
24. Boetebeding
24.1
Overtreding van de voorschriften gegeven in de bepalingen in de artikelen 15 en artikel 21 geeft franchisegever het recht betaling van een direct opeisbare boete te verlangen van € 10.000,- voor iedere overtreding. Verder is franchisegever gerechtigd voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, betaling van een boete van € 1.000,- te verlangen. Beide boetes kunnen naast elkaar en afzonderlijk worden gevorderd. (…) .”
4.14.
Vaststaat dat [eisende partij] in hetzelfde pand als ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’ een eigen winkel is gestart op 1 september 2020 volgens dezelfde formule, namelijk het verkopen van goederen van particulieren die in de winkel verkoopruimte huren. Kort voor het einde van de franchiseovereenkomst heeft [eisende partij] een eigen Facebookpagina ‘ [handelsnaam] ’ gelanceerd en vanaf 1 september 2020 is haar website [handelsnaam] .nl actief. Niet in geschil is dat [eisende partij] na 1 september 2020 de verwijzing naar de website www. [naam formule] .nl nog niet had verwijderd uit haar inschrijving in het Handelsregister. Ter zitting is door [eisende partij] toegelicht dat zij een groot deel van de huurders en klanten van ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’ is overgegaan naar haar eigen winkel ‘ [handelsnaam] ’.
4.15.
[gedaagde partij] BV stelt dat [eisende partij] hiermee handelt in strijd met het non-concurrentiebeding in artikel 15.2 van de franchiseovereenkomst en het verbod om de formule te blijven gebruiken op grond van artikel 22 van de franchiseovereenkomst. [gedaagde partij] BV stelt dat hierdoor haar intellectuele eigendomsrechten, goede naam en reputatie zijn geschonden waardoor zij schade lijdt. [gedaagde partij] BV vordert daarom een contractuele boete op grond van artikel 24 van de franchiseovereenkomst. [gedaagde partij] BV stelt dat zij belang heeft bij naleving van het post-concurrentieverbod omdat door de voortzetting van de schadelijke activiteiten de mogelijkheid om een nieuwe franchisenemer te vinden, wordt belemmerd.
4.16.
[eisende partij] voert als verweer dat aan [gedaagde partij] BV geen beroep toekomt op het in de franchiseovereenkomst neergelegde non-concurrentiebeding, omdat geen sprake is van aantoonbaar aan haar overgedragen en beschermingswaardige knowhow.
4.17.
De kantonrechter stelt voorop dat een franchise-formule uitsluitend kan worden geëxploiteerd indien de daarmee gemoeide know how, alsmede de identiteit en reputatie van de formule kunnen worden beschermd (zie bijvoorbeeld Pronuptia de Paris
,HvJ EG 28 januari 1986, C 161/84, ECLI:EU:C:1986:41, NJ 1988/163).
4.18.
Uit de tekst van de artikelen 15 en 22 van de franchiseovereenkomst blijkt duidelijk dat [eisende partij] heeft ingestemd met de toepasselijkheid van het non-concurrentiebeding tijdens de overeenkomst en gedurende een jaar na afloop van de overeenkomst. Ter zitting is door [gedaagde partij] BV toegelicht dat de [naam formule] -formule nog in drie vestigingen wordt geëxploiteerd. Gelet op dit beperkte aantal vestigingen, is de formule niet zozeer een landelijk netwerk, maar vooral een specifiek winkelconcept voor de verkoop van goederen van particulieren. [gedaagde partij] BV heeft ter zitting toegelicht dat de overgedragen know how vooral ziet op de ICT en op het kassasysteem. Verder valt volgens [gedaagde partij] BV onder het non-concurrentiebeding de mogelijkheid voor een nieuwe franchisenemer zich in [plaatsnaam] te kunnen vestigen. De kantonrechter is met [gedaagde partij] BV van oordeel dat het non-concurrentiebeding ziet op de bescherming van know how die door [gedaagde partij] BV met de franchiseformule aan [eisende partij] is overgedragen. Het betreft het gebruik van het concept, het beeldmerk van [naam formule] voor een vestiging in [plaatsnaam] . Door al tijdens de overeenkomst een Facebookpagina te lanceren en direct na afloop van de overeenkomst een winkel in [plaatsnaam] te starten volgens dezelfde formule, in hetzelfde pand, met een in hoofdlijn gelijkluidende winkelnaam, heeft [eisende partij] concurrerende activiteiten verricht waarmee zij [gedaagde partij] BV heeft belemmerd om een nieuwe franchisenemer voor een vestiging in [plaatsnaam] te vinden. Daarbij komt dat [eisende partij] [gedaagde partij] BV hierin ook heeft belemmerd door de advertentie voor een nieuwe franchisenemer van [gedaagde partij] BV op de Facebookpagina van ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’ te verwijderen. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat [eisende partij] het non-concurrentiebeding en de voorschriften van artikel 22 in de overeenkomst heeft geschonden.
4.19.
[eisende partij] heeft gesteld dat toepassing van het non-concurrentiebeding voor haar onredelijk zware gevolgen heeft. De kantonrechter merkt deze stelling aan als een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW, namelijk dat de bepaling over het non-concurrentiebeding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.20.
De kantonrechter overweegt hierover dat artikel 15.2 over het non-concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst duidelijk is geformuleerd. Voor [eisende partij] kon er geen misverstand over bestaan dat zij zich na afloop van de franchiseovereenkomst gedurende een jaar diende te onthouden van concurrerende activiteiten. [gedaagde partij] BV heeft naar voren gebracht dat dit beding noodzakelijk is voor de bescherming van haar formule en om een nieuwe franchisenemer te kunnen laten starten in [plaatsnaam] , zonder concurrentie van [eisende partij] . De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde partij] BV hiermee een te rechtvaardigen belang nastreeft. [gedaagde partij] BV heeft verder ter zitting voldoende toegelicht waarom zij bij andere franchisenemers die na het eindigen van de franchiseovereenkomst hun winkel onder eigen naam hebben voortgezet, geen beroep heeft gedaan op een non-concurrentiebeding. Een beroep van [gedaagde partij] BV op het non-concurrentiebeding met [eisende partij] is in de gegeven omstandigheden dan ook niet onaanvaardbaar als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW.
Ten aanzien van de duur van het beding komt het de kantonrechter aannemelijk voor dat de bekendheid van ‘ [naam formule] [plaatsnaam] ’ na een half jaar zodanig is afgenomen dat het beding daarna de formule van [gedaagde partij] BV niet meer beschermt. De kantonrechter zal de looptijd van het non-concurrentiebeding daarom beperken tot zes maanden na 1 september 2020, tot 1 maart 2021.
4.21.
Op grond van artikel 24 van de franchiseovereenkomst is [eisende partij] aan [gedaagde partij] BV een boete verschuldigd van € 10.000,- wegens overtreding van het non-concurrentiebeding in artikel 15 en de schending van de voorschriften in artikel 22. Daarnaast is voor iedere dag dat de overtreding voortduurt een boete van € 1.000,- verschuldigd. Dit zou leiden tot een bedrag van € 69.000,00 (zie hierna in 4.22). De kantonrechter stelt verder vast dat de boete blijkens de tekst van de overeenkomst pas opeisbaar wordt indien [gedaagde partij] BV de wens daartoe te kennen geeft. [gedaagde partij] BV heeft [eisende partij] pas op 23 december 2020 voor het eerst gesommeerd de concurrerende activiteiten te staken en iedere associatie met [gedaagde partij] BV te verwijderen, ook die in het handelsregister, uiterlijk op 31 december 2020, waaraan [eisende partij] geen gehoor heeft gegeven. Tot die brief heeft [gedaagde partij] BV op dit punt stil gezeten. De kantonrechter zal daarom bepalen dat de boete voor iedere dag dat de overtreding voortduurt pas wordt verbeurd vanaf 1 januari 2021, tot uiterlijk 1 maart 2021 (de dag waarop de zes maanden uit punt 4.20 is beëindigd).
4.22.
De kantonrechter gaat ervan uit dat de hoogte van de contractuele boetes, € 10.000,- en € 59.000,- (voor de maanden januari en februari 2021), in totaal € 69.000,-, niet in verhouding staan tot de omzet van [eisende partij] die zij in deze periode heeft behaald met haar concurrerende activiteiten, nog afgezien van de tijdelijke winkelsluiting als gevolg van de landelijke corona-maatregelen. Ook ziet de kantonrechter niet in dat er enig verband bestaat met de mogelijke schade van [gedaagde partij] BV. De kantonrechter zal partijen daarom eerst de gelegenheid geven zich binnen vier weken na dit vonnis in een akte uit te laten op het punt van de eventuele matiging van de contractuele boete, waarbij zij desgewenst hun stellingen
op dit puntmogen aanpassen. Hen zal geen nader uitstel wordt verleend. Daarna zal de kantonrechter in een einduitspraak een beslissing nemen.
4.23.
De kantonrechter zal elke verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
5.1.
houdt iedere beslissing aan;
In reconventie:
5.2.
houdt de zaak aan tot 14 juli 2021 voor uitlating door beide partijen zoals overwogen in 4.22.;
5.3.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2021.