ECLI:NL:RBMNE:2021:2438

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
UTR 21/718, 21/1082 en 21/1087
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering en arbeidsverplichting in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in drie samenhangende zaken (UTR 21/718, 21/1082 en 21/1087) betreffende een eiseres die bijstand ontving op grond van de Participatiewet. Eiseres ontving vanaf 17 juli 2017 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder en had twee minderjarige kinderen. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, heeft de bijstand van eiseres herzien en teruggevorderd op basis van een heronderzoek. Eiseres had in de periode van 17 juli 2017 tot en met 14 februari 2020 te veel bijstand ontvangen, wat resulteerde in een terugvordering van € 22.590,35. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de verweerder, maar deze zijn ongegrond verklaard.

Daarnaast was er een geschil over de arbeidsverplichtingen van eiseres. De verweerder stelde dat de verplichtingen uit een plan van aanpak nog steeds van kracht waren, omdat eiseres gedeeltelijk arbeidsgeschikt was. Eiseres maakte bezwaar, maar ook dit bezwaar werd ongegrond verklaard. In een derde zaak werd eiseres een maatregel opgelegd waarbij haar bijstand met 20% werd verlaagd vanwege het niet behalen van een taaltoets. Eiseres heeft ook hiertegen bezwaar gemaakt.

De rechtbank heeft de beroepen van eiseres ongegrond verklaard, met uitzondering van het bezwaar tegen de brief van 4 augustus 2020, dat niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de stortingen op de bankrekeningen van eiseres en haar kinderen als inkomen moesten worden aangemerkt en dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/718, 21/1082 en 21/1087

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

7 juni 2021 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.F. Ronday),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: V. Staat).

Inleiding en procesverloop

Eiseres ontvangt vanaf 17 juli 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Zij heeft twee nog minderjarige kinderen.
Inzake UTR 718:
Op basis van een heronderzoek naar het recht op bijstand heeft verweerder bij besluit van 2 juli 2020 (het primaire besluit 1) de bijstand van eiseres over de periode van 17 juli 2017 tot en met 14 februari 2020 en over de periode van 14 februari 2020 tot 2 maart 2020 herzien. [1] De door eiseres in deze periode teveel ontvangen bijstand van totaal € 22.590,35 heeft verweerder in het besluit van 6 augustus 2020 (het primaire besluit 2) teruggevorderd. [2]
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten 1 en 2. In bezwaar heeft eiseres informatie van haar huisarts en verklaringen van de heren [A] en [B] ingebracht.
Bij besluit van 12 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres, gericht tegen de primaire besluiten 1 en 2, ongegrond verklaard. Voor de uitleg daarbij heeft verweerder verwezen naar de adviezen van de Commissie Bezwaarschriften van 31 december 2020.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Inzake UTR 21/1082:
Bij brief van 4 augustus 2020 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat de verplichtingen in het ondertekende plan van aanpak van 16 juli 2020 nog steeds van kracht zijn, omdat uit het advies van Medimove van 21 juli 2020 (lees: 16 juli 2020) volgt dat eiseres gedeeltelijk arbeidsgeschikt is.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen de brief van 4 augustus 2020 ongegrond verklaard. Voor de uitleg hierbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de Commissie Bezwaarschriften van 2 februari 2021.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Inzake UTR 21/1087:
Bij besluit van 2 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstand van eiseres bij wijze van maatregel op grond van de Pw [3] vanaf 20 juli 2020 met 20% verlaagd. Dit vanwege het vermoeden dat eiseres onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal heeft, omdat eiseres de taaltoets niet heeft gehaald, niet is verschenen voor een taalplangesprek op 30 juli 2020 en 11 augustus 2020 en niet voldoende haar best heeft gedaan haar Nederlands te verbeteren.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Voor de uitleg hierbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de Commissie Bezwaarschriften van 2 februari 2021.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Inzake UTR 21/718, 21/1082 en 21/1087:
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 7 juni 2021 via Skype for Business. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Inzake UTR 21/718 en 21/1087:
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Inzake UTR 21/1082:
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het bezwaar tegen de brief van 4 augustus 2020 niet-ontvankelijk wordt verklaard;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende uitleg.
Inzake de herziening en terugvordering (UTR 21/718):
2. De rechtbank oordeelt dat de stortingen en bijschrijvingen in de periode van 17 juli 2017 tot en met 2 maart 2020 op bankrekeningen van eiseres en haar kinderen middelen en inkomen zijn in de zin van de Pw en dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door dit niet te melden bij verweerder.
Door eiseres is gesteld dat het geen inkomen, maar een lening en gift was. Ook is door eiseres gesteld dat ze niet wist of niet begreep dat ze dat moest melden vanwege haar psychische problemen, taalachterstand en culturele achtergrond.
De rechtbank oordeelt als volgt. Zelfs al waren de stortingen en bijschrijvingen een lening of een gift, dan nog had eiseres hiervan melding moeten maken bij verweerder. Eiseres had dat ook kunnen en moeten weten. Ze is bij het toekenningsbesluit, bij een eerder onderzoek in 2018 en via de maandelijkse rechtmatigheidsformulieren hierop gewezen. Voor zover het eiseres vanwege haar psychische klachten, taalachterstand en culturele achtergrond onduidelijk was, had ze navraag moeten doen bij verweerder. Dat heeft ze niet gedaan. Uit de informatie van de huisarts blijkt niet dat ze dat vanwege haar psychische problemen niet kon. Eiseres heeft het geld via de stortingen en bijschrijvingen ontvangen en kunnen gebruiken voor bijvoorbeeld de boodschappen. Dat heeft ze ook gedaan, terwijl ze daarvoor nu juist een bijstandsuitkering toegekend heeft gekregen. Dan worden de stortingen en bijschrijvingen in het kader van de bijstand gezien als inkomen in de zin van de Pw.
3. Verweerder is terecht tot herziening van de bijstand overgegaan. Tegen de terugvordering heeft eiseres verder geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt haar proceskosten niet vergoed en zij krijgt ook haar griffiegeld niet terug.
Inzake de arbeidsverplichting (UTR 21/1082):
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank stelt vast dat in de brief van 4 augustus 2020 alleen informatieve mededelingen over de wettelijke arbeidsverplichting [4] worden gedaan. De brief bevat geen nadere invulling van die arbeidsverplichting en is daarom niet gericht op enig rechtsgevolg. Het bezwaar had door verweerder niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
5. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en zal zelf voorziend het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ter hoogte van € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
Inzake de verlaging van de bijstand met 20% (UTR 21/1087):
6. Het staat niet ter discussie dat eiseres verplicht is de taaltoets te halen en dat zij hiervoor is gezakt. Op grond van de Pw moet dan een maatregel worden opgelegd, te weten verlaging van de bijstand met 20%, tenzij een taalplan wordt opgesteld of wordt vastgesteld dat het niet behalen van de taaltoets eiseres niet te verwijten valt. Met betrekking tot dat laatste heeft verweerder beleidregels. Door verweerder is ter zitting terecht opgemerkt dat, als eiseres een beroep doet op de uitzonderingsgrond uit het beleid, het aan eiseres is om aan te tonen dat die verwijtbaarheid ontbreekt. De door eiseres in dat kader ingebrachte informatie van de huisarts is niet voldoende om aan te nemen dat verwijtbaarheid bij haar ontbreekt en de uitzondering uit het beleid van verweerder van toepassing is. Verweerder heeft daarom terecht de maatregel opgelegd.
7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt haar proceskosten niet vergoed en zij krijgt ook haar griffiegeld niet terug.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 17, eerste lid en artikel 54, derde lid, van de Pw
2.Artikel 58, eerste lid, van de Pw
3.Artikel 9 en 18B van de Pw en artikel 10 en 12 van de Beleidsregels Wet Taaleis
4.Artikel 9, eerste lid, van de Pw