In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een garagebedrijf, heeft bezwaar gemaakt tegen de sluiting van haar bedrijfspand door de burgemeester van de gemeente Veenendaal. De sluiting was gebaseerd op het aantreffen van een grote hoeveelheid hennep in het pand, wat volgens de burgemeester een schending van de Opiumwet opleverde. De sluiting ging in op 18 april 2021 en zou voor de duur van zes maanden zijn. Verzoekster heeft aangevoerd dat er geen overlast was en dat de sluiting niet noodzakelijk was, terwijl de burgemeester stelde dat de sluiting gerechtvaardigd was vanwege de ernst van de overtreding en het belang van de openbare orde.
Tijdens de zitting op 2 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een handelshoeveelheid drugs was aangetroffen en dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen, gezien de kwetsbaarheid van de omgeving voor drugscriminaliteit. Verzoekster heeft betoogd dat zij geen weet had van de hennepknipperij en dat de sluiting haar bedrijf in gevaar zou brengen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster verantwoordelijk was voor wat er in haar pand gebeurde.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de sluiting voor de duur van zes maanden evenredig was, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, in aanwezigheid van griffier mr. B.L. Meijer, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.