ECLI:NL:RBMNE:2021:2435

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
21_1717
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tot sluiting van een bedrijfspand op basis van artikel 13b Opiumwet wegens handelshoeveelheid drugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een garagebedrijf, heeft bezwaar gemaakt tegen de sluiting van haar bedrijfspand door de burgemeester van de gemeente Veenendaal. De sluiting was gebaseerd op het aantreffen van een grote hoeveelheid hennep in het pand, wat volgens de burgemeester een schending van de Opiumwet opleverde. De sluiting ging in op 18 april 2021 en zou voor de duur van zes maanden zijn. Verzoekster heeft aangevoerd dat er geen overlast was en dat de sluiting niet noodzakelijk was, terwijl de burgemeester stelde dat de sluiting gerechtvaardigd was vanwege de ernst van de overtreding en het belang van de openbare orde.

Tijdens de zitting op 2 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een handelshoeveelheid drugs was aangetroffen en dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen, gezien de kwetsbaarheid van de omgeving voor drugscriminaliteit. Verzoekster heeft betoogd dat zij geen weet had van de hennepknipperij en dat de sluiting haar bedrijf in gevaar zou brengen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster verantwoordelijk was voor wat er in haar pand gebeurde.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de sluiting voor de duur van zes maanden evenredig was, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, in aanwezigheid van griffier mr. B.L. Meijer, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1717

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] ., te [vestigingsplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. A.D. Kloosterman),

en

de burgemeester van de gemeente Veenendaal, verweerder(gemachtigde: mr. H. van Nijnanten en V. Buscop).

Procesverloop

In het besluit van 19 april 2021 heeft verweerder het bedrijfspand aan de [adres] in [plaats] gesloten met ingang van 18 april 2021 voor de duur van zes maanden wegens het aantreffen van een handelshoeveelheid hennep.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021. Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Verzoekster exploiteert een garagebedrijf aan de [adres] in [plaats] . Zij huurt het pand van de eigenaar, [A] Op 18 april 2021 is er door de politie een inval gedaan in het bedrijfspand. De politie trof daar negen personen aan die hennepplanten aan het knippen waren. Het knippen vond plaats op de eerste verdieping in een ruimte boven het kantoorgedeelte van de garage. In de ruimte werd lucht afgezogen via een flexibele slang door een gat in de toegangsdeur in een andere ruimte aan de straatzijde van het pand op de eerste verdieping. Voor de afzuiger stond een grote papieren zak die deels gevuld was met henneptoppen. Daarnaast stond een mand met henneptoppen, en een elektronische weegschaal die aan stond.
De aangetroffen henneptoppen zijn door de politie op de aanwezige weegschaal gewogen. Er werd vastgesteld dat er in totaal 13,872 kilogram aan geknipte henneptoppen aanwezig waren. Ook de aangetroffen hennepplanten met toppen werden gewogen, en er werd vastgesteld dat zij in totaal 6,762 kilogram wogen.
De politie heeft verweerder middels een Hennep Informatie Bericht (HIB) geïnformeerd over de bevindingen bij deze inval. Verweerder is op basis van de bevindingen van de politie overgegaan tot het sluiten van het bedrijfspand en het bijbehorende erf voor de duur van zes maanden. Ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat de sluiting slechts ziet op het bedrijfspand, en niet op het erf. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat hij daartoe gevoegd is op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Er is namelijk een handelshoeveelheid drugs aangetroffen. Volgens het beleid van verweerder [1] wordt er dan in beginsel overgegaan tot een sluiting van drie maanden, tenzij er sprake is van verzwarende omstandigheden. Dan gaat verweerder over tot een sluiting van zes maanden. Volgens verweerder is er in dit geval sprake van dergelijke omstandigheden, omdat er meer dan 10 keer de toegestane hoeveelheid drugs is aangetroffen. De belangenafweging leidt volgens verweerder niet tot een andere uitkomst. Hoewel het sluiten van het bedrijfspand een ernstige maatregel is die verzoekster treft in haar economisch belang als gebruiker van het pand, is verweerder van mening dat het maatschappelijke belang van het herstel van de openbare orde in de omgeving zwaarder weegt.
Verzoek om beperkte kennisneming
5. Verweerder heeft de voorzieningenrechter verzocht om voor een ongelakte versie van het HIB beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe te passen. De rechtbank heeft bij beslissing van 4 juni 2021 dat verzoek toegewezen. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter op de zitting toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om kennis te nemen van het stuk. De voorzieningenrechter heeft vervolgens kennisgenomen van de ongelakte versie van het HIB.

De bevoegdheid tot sluiting

6. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet in beginsel bevoegd is om tot sluiting van het pand over te gaan, omdat er een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen. Verder is niet in geschil dat verweerder op grond van zijn beleid de sluiting in beginsel zes maanden kan laten duren. Wat partijen verdeeld houdt is of de sluiting voor de duur van zes maanden noodzakelijk en evenredig is.
Noodzaak van de sluiting
7. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de noodzaak tot sluiting ontbreekt, nu de gestelde doelen van de sluiting daarmee niet kunnen worden bereikt. Er is nooit sprake geweest van enige overlast bij het pand. Uit de jurisprudentie volgt dat er in dat geval op verweerder een verzwaarde motiveringsplicht rust.
8. Volgens verweerder kan, gelet op de hoeveelheid hennep en de in het bedrijfspand aanwezige afzuiginstallatie, in redelijkheid worden aangenomen dat de drugs aanwezig waren om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. De laatste jaren zijn er in de [locatie] en omgeving meerdere hennepkwekerijen en gerelateerde activiteiten aangetroffen. Het maatschappelijk belang van herstel van de openbare orde in de omgeving en het tenietdoen van de bekendheid dat er ter plaatse drugs aanwezig waren op een dergelijke schaal wegen zwaar, aldus verweerder.
9. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt een bestuursorgaan overeenkomstig een beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Verweerder moet alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. Bij deze beoordeling is in de eerste plaats van belang in hoeverre sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van het pand evenredig is. [2]
10. De voorzieningenrechter overweegt over de noodzaak van de sluiting als volgt. Vast staat dat in het bedrijfspand van verzoekster een zeer grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen die ruim de gebruikershoeveelheid overschrijdt. Dat enkele feit maakt in beginsel aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. In het pand zijn ook attributen aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel, namelijk de afzuiginstallatie, de scharen en de elektronische weegschaal. Verzoekster heeft geen alternatieve verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze attributen. Verder is door verweerder onweersproken gesteld dat de laatste jaren in de omgeving van de [locatie] meerdere hennepkwekerijen en gerelateerde activiteiten zijn aangetroffen. Gesteld kan dus worden dat de omgeving van het bedrijfspand kwetsbaar is voor drugscriminaliteit. Gezien deze omstandigheden heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid overwogen dat een sluiting noodzakelijk is.
Evenredigheid van de sluiting
11. Aan de voor de gebruiker van het pand mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet moet een zwaar gewicht worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of verweerder in redelijkheid van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is. Bij de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting moeten daarom onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting in aanmerking worden genomen.
Verwijtbaarheid
12. Verzoekster voert aan dat zij geen weet had van de hennepknipperij in het bedrijfspand. De inval is gedaan op een zondag, en verzoekster was toen niet aanwezig. De negen aangetroffen personen hadden geen toestemming van verzoekster om in het pand te zijn. Verzoekster overlegt in dit kader een verklaring van [B] , waarin staat dat hij verantwoordelijk is voor de hennepknipperij. Deze zou hij zonder medeweten van verzoekster in het pand hebben opgezet. Verzoekster geeft aan dat [B] haar rechterhand is, en dat hij om die reden een sleutel van het pand had. Verzoekster benadrukt dat zij door de politie niet is aangemerkt als verdachte. Het is volgens verzoekster aan verweerder om aan te tonen dat zij wel kennis had van de aanwezige hennep.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het niet geloofwaardig is dat verzoekster geen weet zou hebben gehad van de hennepknipperij. Verzoekster heeft [B] toegang gegeven tot het pand. Dat ontslaat haar niet van de verantwoordelijkheid voor wat er in het pand gebeurt. Er is dan ook geen sprake van het (volledig) ontbreken van verwijtbaarheid.
14. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS kan het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken. Zo kan de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in het pand. [3]
15. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de stelling van verzoekster dat zij er geen weet had van de knipperij onvoldoende voor het aannemen van het ontbreken van verwijtbaarheid. Verzoekster is gebruiker van het pand. Zij heeft [B] toegang gegeven tot het pand. Dat verzoekster niet is aangemerkt als verdachte, of dat [B] in een verklaring aangeeft dat hij verantwoordelijk is voor de knipperij, maakt dat niet anders. Verzoekster blijft te allen tijde verantwoordelijk voor wat er in het pand gebeurt. Gezien deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat aan verzoekster (bestuursrechtelijk) geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
De gevolgen van de sluiting
16. Verzoekster stelt dat het besluit onevenredig is, omdat de gevolgen van het besluit voor haar zeer groot zijn. Door de sluiting gaat verzoekster zo goed als zeker failliet. Ook voor [C] persoonlijk kan de sluiting verstrekkende gevolgen hebben. Verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing, of een sluiting van een deel van het pand.
17. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, hoewel de gevolgen voor verzoekster ingrijpend zijn, sluiting toch gerechtvaardigd is. Daarbij is voor verweerder van belang dat de sluiting niet het woonrecht raakt, en dat verzoekster niet in zijn geheel haar bedrijf niet meer kan uitoefenen. Het verkopen van auto’s kan doorgaan vanaf het erf voor het pand en via internet. Daartegenover staat dat de omgeving van de [locatie] kwetsbaar is voor druggerelateerde overlast, dat er veel drugs zijn aangetroffen en dat deze voor de handel bestemd waren. Sluiting van een deel van de bedrijfsruimte acht verweerder niet afdoende gezien de ernst van de feiten.
18. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid overwogen dat een sluiting ingrijpend is, maar dat de hoeveelheid aangetroffen drugs en de kwetsbaarheid van de omgeving, en daarmee het belang van het herstel van de openbare orde, in dit geval zwaarder wegen. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoekster niet al haar bedrijfsactiviteiten hoeft te staken door de sluiting. De (online) verkoop van auto’s kan doorgaan en dat is volgens de overgelegde cijfers een groot aandeel van de inkomsten van het bedrijf. Dat wat verzoekster heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar financiële situatie is op dit moment dan ook onvoldoende voor de conclusie dat een faillissement aanstaande is. Dat verzoekster verwacht dat de opbrengsten van de autoverkoop niet opwegen tegen de doorlopende kosten is onvoldoende voor een ander oordeel. In de stukken die verzoekster heeft overgelegd ziet de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwing van dit standpunt. Verzoekster heeft ter zitting opgemerkt dat haar vennoten ook inkomsten uit ander werk genieten, maar verder geen inzicht gegeven in de aard en omvang van die inkomsten. Ook het standpunt dat de sluiting betekent dat [C] in financiële nood komt te verkeren is daarmee onvoldoende onderbouwd.
19. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarom in redelijkheid overwogen dat een sluiting voor de duur van zes maanden evenredig is. De voorzieningenrechter hecht er wel aan op te merken dat niet valt uit te sluiten dat een sluiting van het pand voor zes maanden niet meer evenredig is, als verzoekster erin slaagt tijdig en genoegzaam te onderbouwen dat zij door de sluiting van het pand voor de duur van zes maanden in haar voortbestaan wordt bedreigd en er in de tussentijd geen feiten of omstandigheden bekend worden op grond waarvan verzoekster in meerdere mate een verwijt valt te maken dan in rechtsoverweging 15 is vastgesteld. In dat geval acht de voorzieningenrechter het niet ondenkbaar dat de overweging van verweerder dat het herstel van de openbare orde zwaarder weegt op zichzelf onvoldoende is.
20. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. B.L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 10 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Beleidsregels voor handhaving artikel 13b Opiumwet bij lokalen, woningen en coffeeshops, gemeente Veenendaal.