ECLI:NL:RBMNE:2021:2434

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
21_155
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer aan een bestuurder na overtreding van de Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een bestuurder, en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het CBR waarin hem een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) was opgelegd naar aanleiding van een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Eiser was op 26 augustus 2020 aangehouden met een alcoholpromillage van 495 ug/l terwijl hij een snorfiets bestuurde. Het primaire besluit van het CBR, dat de EMA oplegde, werd door eiser bestreden, maar het CBR verklaarde het bezwaar ongegrond in een bestreden besluit van 30 november 2020.

Tijdens de zitting op 1 juni 2021, die via Skype for Business plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat een lichtere maatregel, de LEMA, meer passend zou zijn gezien zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser betwistte ook de juistheid van het bestreden besluit, dat volgens hem fouten bevatte. De rechtbank oordeelde echter dat de wetgeving dwingendrechtelijk is geformuleerd, wat betekent dat er voor het CBR geen ruimte is om rekening te houden met bijzondere omstandigheden van eiser. De rechtbank concludeerde dat de fouten in het bestreden besluit kennelijke verschrijvingen waren en dat de feiten zoals vermeld in het proces-verbaal correct waren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier mr. B.L. Meijer, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens was met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/155

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder

(gemachtigde: mr. M. Kleijbeuker).

Procesverloop

In het besluit van 7 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) opgelegd.
In het besluit van 30 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021 via Skype for Business. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) heeft verweerder bepaald dat eiser een EMA moet volgen.
Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij vindt dat een lichtere maatregel (de zogenoemde LEMA), meer aangewezen is gezien zijn persoonlijke omstandigheden. Verder vindt eiser dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven vanwege de fouten die erin staan.
De rechtbank vindt dat eiser procesbelang heeft bij het ingediende beroep. Hoewel eiser de EMA al betaald heeft, kan eiser met het beroep nog wel bereiken dat er een lichtere maatregel aan hem wordt opgelegd. De kosten voor deze lichtere maatregel zijn lager dan die van de EMA. Eiser heeft daarom belang bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op 26 augustus 2020 met een alcoholgehalte van 495 ug/l in zijn bloed is aangehouden door de politie. Hij bestuurde op dat moment een snorfiets. Deze feiten blijken ook uit het proces-verbaal van diezelfde datum. Tussen partijen is evenmin in geschil dat deze feiten hebben geleid tot de melding als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994.
6. Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 en artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid
moetverweerder dan overgaan tot het opleggen van een EMA. Deze artikelen zijn dwingendrechtelijk geformuleerd, wat betekent dat er voor verweerder geen ruimte is om rekening te houden met de door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden. De fouten die in het bestreden besluit staan, maken dit niet anders. Deze fouten zijn te betreuren, maar zoals verweerder heeft toegelicht zijn dit kennelijke verschrijvingen. Dit geldt ook voor de in het bestreden besluit opgenomen passage dat eiser een beginnend bestuurder is. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat het bij eiser aangetroffen alcoholpromillage ook het maximaal toegestane promillage voor ervaren bestuurders overstijgt. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat in het primaire besluit en in het proces-verbaal van de politie een en ander juist staat vermeld. In het bestreden besluit is bepaald dat het primaire besluit in stand wordt gelaten. Dat er fouten staan in het bestreden besluit maakt dan ook niet dat de geconstateerde feiten op 26 augustus 2020 anders zijn.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 1 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.