In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van opposante tegen een eerdere uitspraak van 23 oktober 2020. Opposante had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, dat op 9 januari 2020 was genomen. De rechtbank had in de eerdere uitspraak het beroep ongegrond verklaard, omdat er volgens de rechtbank geen procesbelang meer bestond, aangezien het besluit waartegen bezwaar was gemaakt op 11 oktober 2019 was ingetrokken. Opposante ging echter in verzet, stellende dat er wel degelijk procesbelang was, omdat zij de rechtmatigheid van het ingetrokken besluit in twijfel trok en kosten had gemaakt als gevolg van het besluit.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het procesbelang niet was komen te vervallen door het verzoek om proceskostenveroordeling in bezwaar. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte niet op dit verzoek had beslist. Bovendien was het vaste rechtspraak dat het belang bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit niet vervalt wanneer het besluit alleen is ingetrokken en niet herroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere uitspraak ten onrechte kennelijk ongegrond was verklaard en heeft het verzet gegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder werd ook veroordeeld in de proceskosten van opposante, die op € 801,- werden vastgesteld, en moest het griffierecht van € 354,- aan opposante terugbetalen.