ECLI:NL:RBMNE:2021:2396

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
20/778-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen eerdere uitspraak inzake procesbelang en bestuursrechtelijke besluitvorming

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van opposante tegen een eerdere uitspraak van 23 oktober 2020. Opposante had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, dat op 9 januari 2020 was genomen. De rechtbank had in de eerdere uitspraak het beroep ongegrond verklaard, omdat er volgens de rechtbank geen procesbelang meer bestond, aangezien het besluit waartegen bezwaar was gemaakt op 11 oktober 2019 was ingetrokken. Opposante ging echter in verzet, stellende dat er wel degelijk procesbelang was, omdat zij de rechtmatigheid van het ingetrokken besluit in twijfel trok en kosten had gemaakt als gevolg van het besluit.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het procesbelang niet was komen te vervallen door het verzoek om proceskostenveroordeling in bezwaar. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte niet op dit verzoek had beslist. Bovendien was het vaste rechtspraak dat het belang bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit niet vervalt wanneer het besluit alleen is ingetrokken en niet herroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere uitspraak ten onrechte kennelijk ongegrond was verklaard en heeft het verzet gegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder werd ook veroordeeld in de proceskosten van opposante, die op € 801,- werden vastgesteld, en moest het griffierecht van € 354,- aan opposante terugbetalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/ 778-V
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2021 op het verzet en beroep van

[opposante] , te [vestigingsplaats] , opposante,

(gemachtigde: mr. P.W.M. Huisman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingediend tegen het besluit van verweerder van 9 januari 2020.
In de uitspraak van 23 oktober 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
Partijen hebben – na daartoe in de gelegenheid gesteld te zijn en erop gewezen te zijn dat de rechtbank de mogelijkheid heeft tevens uitspraak op het beroep te doen – niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 5 mei 2021.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 23 oktober 2020 het beroep ongegrond verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Het besluit van 2 juli 2019 waar het bezwaar zich tegen richt, was namelijk op 11 oktober 2019 ingetrokken. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2020 niet juist was.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2020 niet juist omdat zij – kortgezegd – wel procesbelang heeft. Zij trekt de rechtmatigheid van het besluit van 2 juli 2019 in twijfel. Daarnaast is het besluit ingetrokken en niet herroepen. Het procesbelang bestaat uit de kosten die opposante heeft moeten maken en de schade die is geleden.
4. De rechtbank is van oordeel dat door het verzoek om een proceskostenveroordeling in bezwaar het procesbelang niet is komen te vervallen. Verweerder heeft ten onrechte niet op dit verzoek beslist. Voorts stelt opposante terecht dat het primaire besluit alleen is ingetrokken, omdat opposante heeft voldaan aan de last onder dwangsom. Het is vaste rechtspraak [1] dat in zo’n geval het belang bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit niet vervalt. Als dat wel zo was, zou dat immers betekenen dat men de last moet blijven overtreden om gebruik te kunnen maken van rechtsbescherming.
5. Bovenstaande betekent dat het beroep ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard. Het verzet is gegrond. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb tevens uitspraak te doen op het beroep.
6. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door opposante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 801,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1 en 0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 354,- aan opposante terugbetalen.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 januari 2020;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat opposant heeft betaald moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van opposant van € 801,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 31 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen de uitspraak op het verzet kunt u niet in hoger beroep.
Tegen de uitspraak op het beroep kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De datum van verzending ziet u op de stempel die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie onder andere: ECLI:NL:RVS:2016:187