ECLI:NL:RBMNE:2021:2393

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
20_2626
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering na arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsverkeersongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. W.A. Postma. De eiser had een Ziektewet-uitkering ontvangen na een bedrijfsverkeersongeval en was van mening dat zijn uitkering ten onrechte was beëindigd per 22 december 2019. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich op 27 augustus 2018 ziek had gemeld na een ongeval en dat zijn dienstverband op 23 juli 2019 was beëindigd. De rechtbank heeft de besluiten van het Uwv beoordeeld, waarbij het Uwv zich baseerde op rapporten van verzekeringsartsen. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv voldoende gemotiveerd was en dat eiser geen nieuwe medische informatie had ingediend die zijn standpunt kon onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen, wat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering rechtvaardigde. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2626

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.G.B. Bergenhenegouwen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. W.A. Postma).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser per 22 december 2019 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) meer krijgt.
Bij besluit van 11 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2021 via een Skype-verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als vrachtwagenchauffeur. Hij heeft zich per
27 augustus 2018 ziek gemeld als gevolg van een bedrijfsverkeersongeval met een voor de tegenpartij dodelijke afloop. Hij heeft diverse behandelingen gevolgd en heeft geprobeerd te re-integreren, wat niet is gelukt. Per 23 juli 2019 is zijn dienstverband beëindigd. Per dezelfde datum heeft eiser een ZW-uitkering ontvangen. Op 6 november 2019 heeft een eerstejaarsbeoordeling in het kader van de ZW plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder het primaire en het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser per
22 december 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat eiser per
26 augustus 2019 meer dan 65% kan verdienen voordat hij ziek werd. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
28 mei 2020 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
10 juni 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser verdergaand beperkt geacht, Hij heeft de beperkingen vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 mei 2020. Hoewel de belastbaarheid is bijgesteld, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om af te wijken van het standpunt van de primaire arbeidsdeskundige.
Beoordelingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Medische beoordeling
4.1.
Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat. Volgens eiser moet er een beperking op het item vasthouden van aandacht worden aangenomen omdat hij door slechte concentratie niet tot werken in staat is. Er moeten ook verdergaande beperkingen worden aangenomen voor staan, staan tijdens werk, tillen, dragen, trekken en duwen in verband met de rugklachten van eiser. Ten slotte is er volgens eiser ten onrechte geen beperking aangenomen in verband met zijn luie oog waardoor eiser niet goed diepte en zeer kleine details kan zien.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding hiervan op 25 oktober 2020 in beroep aanvullend gerapporteerd dat er geen nieuwe medische feiten zijn ingebracht en dat er volgens zijn rapportage van 28 mei 2020 een uitgebreide anamnese is verricht, waarbij de FML onderbouwd en beargumenteerd is aangepast. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om het eerdere oordeel te herzien. Over de door eiser aangehaalde klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullend rapport als volgt gereageerd.
Aandacht en concentratie
4.3
Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kon eiser ten tijde van de telefonische hoorzitting zijn klachten en beperkingen goed verwoorden en was de aandacht en concentratie niet gestoord. Hierbij is er geen aanleiding om een beperking aan te nemen voor vasthouden van de aandacht. De systematiek van het Claimbeoordelings en Borgingssysteem (CBBS) hanterend mag er alleen een beperking worden aangenomen wanneer er sprake is van een ernstige stoornis. Hierbij valt te denken aan een manie, een psychose, of ernstige schade in de hersenen. Dit is bij eiser volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan de orde.
Rugklachten
4.4
Voor de rugklachten heeft eiser in het verleden fysiotherapie gehad maar deze is sinds
geruime tijd gestopt. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat hij in rubriek 4 hiervoor ook passende beperkingen heeft aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen steekhoudende medische argumenten gezien om verdergaande beperkingen op het fysieke vlak te onderbouwen.
Lui oog
4.5
Wat het luie oog betreft heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat dit reeds vanaf jonge leeftijd aan de orde is te achten. Dit geeft geen beperkingen voor diepte zien en zeer kleine details zien. Elke oogarts zal dit kunnen bevestigen. Daarbij heeft eiser ook een groot rijbewijs gehaald en hierbij ook chauffeurswerkzaamheden verricht. Diepte zien en afstand inschatten is hierbij een vereiste. Verder kijkt eiser ook tv en doet hij ook wel eens spelletjes op de PlayStation. Dit allemaal meewegend is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om een beperking voor zien in de FML aan te nemen.
Oordeel van de rechtbank
4.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiser. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie in het geding gebracht waaruit blijkt dat verweerder hem verdergaand of extra beperkt moet achten. De enkele stelling van eiser dat het niet goed met hem gaat, is, gelet op het beoordelingskader in overweging 3, hiervoor onvoldoende. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling.
Arbeidskundige beoordeling
5.1.
Naar aanleiding van de arbeidskundige gronden van eiser in beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 3 november 2020 aanvullend gerapporteerd.
Ingetrokken beroepsgronden
5.2.
Eiser heeft op de zitting vervolgens de beroepsgrond dat verweerder zijn opleidingsniveau onjuist heeft vastgesteld, ingetrokken. Verder heeft eiser op de zitting de beroepsgrond ingetrokken dat hij de Engelse taal onvoldoende beheerst om één van de geduide functies te kunnen verrichten, zodat deze beroepsgronden niet hoeven te worden besproken.
Beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid
5.3.
Eiser stelt dat hij de geduide functies niet kan verrichten omdat hij verdergaand en extra beperkt is ten aanzien van het verrichten van arbeid dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen.
5.4.
De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de beperkingen die verweerder bij eiser heeft aangenomen en zoals die zijn vastgelegd in de FML van 28 mei 2020. Uit het aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 november 2020 blijkt dat eiser in staat wordt geacht om de drie geduide functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in dit rapport voldoende gemotiveerd dat deze drie functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiser zoals omschreven in de FML. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting meegedeeld dat zij dit rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bestudeerd. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting niets meer tegen dit rapport ingebracht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de geduide functies niet kan verrichten.
Conclusie
6. Omdat uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, heeft verweerder de ZW-uitkering terecht beëindigd met ingang van 22 december 2019.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen)
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.