ECLI:NL:RBMNE:2021:2390

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/3274
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid van een werkneemster in het kader van de IVA-uitkering

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 2 juni 2021, staat de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van een werkneemster centraal. De werkneemster is sinds 2010 ziek en is in 2021 door de primaire verzekeringsarts, B.A.G. van Dijk, voor 80-100% arbeidsongeschikt verklaard. De verzekeraar heeft echter in een besluit van 29 januari 2020 bepaald dat de werkneemster volledig maar niet-duurzaam arbeidsongeschikt is, wat betekent dat er een verwachting is dat haar situatie kan verbeteren door een revalidatietraject. Dit besluit is door de werkneemster bestreden, omdat zij van mening is dat het onderzoek naar haar situatie niet volledig is geweest en dat er onvoldoende onderbouwing is voor de conclusie dat haar arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is.

De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de werkneemster niet-duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank wijst erop dat de informatie over het revalidatietraject onvolledig is en dat er geen duidelijke inschatting is gemaakt van de te verwachten verbetering van de belastbaarheid. De rechtbank stelt dat de verzekeringsartsen niet voldoende rekening hebben gehouden met de lange termijn en de specifieke omstandigheden van de werkneemster, waaronder de ziekte van haar man, die van invloed kan zijn op haar herstel.

De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, hetzij door een aanvullende motivering te geven, hetzij door een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Verweerder moet uiterlijk voor 5 augustus 2021 de rechtbank informeren of hij gebruik maakt van deze gelegenheid. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3274 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] ., te [vestigingsplaats 2] , eiseres

gemachtigde: mr. G. van Zon,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
gemachtigde: M. Puister .
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde belanghebbende], te [woonplaats]
gemachtigde: mr. Y. Reichardt.

Procesverloop

1.1.
Bij besluit van 29 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat
de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster per 9 januari 2020 ongewijzigd 80-100% blijft.
1.2.
In het besluit van 5 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder ziet geen aanleiding om over te gaan tot het toekennen van een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij is belanghebbende, omdat
zij door faillissement van de ex-werkgeefster ( [bedrijf] ) de rechtsopvolger en daarmee de garantsteller is geworden.
1.4.
De derde-partij (hierna: de werkneemster) heeft een schriftelijke reactie gegeven.
1.5.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op
21 april 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De werkneemster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
1.7.
De werkneemster heeft geen toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:32 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) om de gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken. De rechtbank zal daarom de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.

Overwegingen

Feiten
2. De werkneemster is als administratief medewerkster verkoop binnendienst werkzaam
geweest bij [bedrijf] voor 38,37 uur per week. Op 11 mei 2010 meldt zij zich ziek. In februari 20212 is zij op medische gronden voor 80-100% arbeidsongeschikt verklaard. Na een herbeoordeling in oktober 2012 werd de werkneemster voor 64,55% arbeidsongeschikt beschouwd. Bij de herbeoordeling in augustus 2014 werd zij wederom voor 80-100% arbeidsongeschikt beschouwd, ditmaal op arbeidskundige gronden. Op
31 oktober 2019 vraagt de verzekeraar een herbeoordeling aan met de vraag of de werkneemster in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
Waar gaat de zaak over?
3. Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerder terecht heeft bepaald dat de
werkneemster per 9 januari 2020 ongewijzigd volledig (80-100%) maar niet-duurzaam arbeidsongeschikt is.
Wat zegt verweerder?
4. Verweerder verwacht dat een revalidatietraject, dat de werkneemster binnenkort gaat
volgen, kansen biedt bij alle beperkingen die de werkneemster heeft. Daarmee is de huidige belastbaarheid niet duurzaam te achten.
Wat voert eiseres tegen het bestreden besluit aan?
5. Eiseres voert aan dat het onderzoek bij de werkneemster niet volledig is geweest.
Eiseres wijst er op dat de primaire verzekeringsarts er van uitgaat dat door het volgen van een revalidatietraject er verbetering van de belastbaarheid binnen een jaar is te verwachten. Een deugdelijke onderbouwing van deze conclusie ontbreekt. Ook ontbreekt een inschatting in welke mate de verbetering invloed zal hebben op de belastbaarheid van de werkneemster en daarmee op de mate van arbeidsongeschiktheid. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij de adviezen van de verzekeringsarts en jurist, de heer J. Klijn , van 18 januari 2021 en 6 april 2021 overgelegd.
Wat zegt de werkneemster?
6. De werkneemster geeft aan dat zij geen bezwaar heeft als zij een IVA-uitkering
toegekend krijgt. Zij wenst in ieder geval haar WIA-uitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100% te behouden.
Wat vindt de rechtbank er van?
7. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet
WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft
voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster niet duurzaam is. De rechtbank legt dat hierna uit.
9. Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid dient
de verzekeringsarts het door verweerder vastgestelde beoordelingskader, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader), te hanteren. [1] Dit beoordelingskader is een hulpmiddel voor de verzekeringsarts bij het beoordelen van de vraag of de arbeidsongeschiktheid als duurzaam is aan te merken. Ook als niet alle stappen van het beoordelingskader zijn gezet, is niet reeds daarom sprake van een motiveringsgebrek, als in dat concrete geval het besluit is voorzien van een deugdelijke motivering.
10. De werkneemster heeft diverse lichamelijke klachten en psychische klachten,
waarvan een aanzienlijk deel van de klachten al jarenlang aanwezig is. De werkneemster ondervindt daardoor beperkingen op psychisch, fysiek en energetisch vlak. De primaire verzekeringsarts, B.A.G. van Dijk , van 9 januari 2020 baseert haar medisch oordeel op het gesprek met de werkneemster en de medische informatie van de reumatoloog, de heer
[A] , van 22 februari 2019. Uit het behandelverslag van [A] blijkt dat hij aan de werkneemster heeft medegedeeld dat: “gezien de ernst van haar klachten een revalidatieprogramma valt te overwegen”. Van Dijk betrekt daarbij dat volgens de werkneemster zij binnenkort zal gaan starten met een intensieve revalidatietraject, inclusief psychologische begeleiding, dat zich alleen richt op de acceptatie van en het omgaan met de huidige beperkingen. Van Dijk verwacht, anders dan de werkneemster, door deze behandeling op zowel psychisch als fysiek/energetisch niveau verbetering. Daarbij betrekt Van Dijk ook de omstandigheid dat de psychische klachten van de werkneemster momenteel extra worden beïnvloed door de ziekte van haar man. De conclusie van Van Dijk is dat verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende of na het eerstkomende jaar is te verwachten na behandeling met adequate therapie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, de heer G.K. Hebly , sluit zich in zijn rapportage van 3 augustus 2020 aan bij de bevindingen en conclusies van Van Dijk . Hebly betrekt hierbij dat weliswaar diverse klachten zijn veroorzaakt door blijvende schade, maar vindt dat de klachten die nu arbeidsongeschiktheid veroorzaken niet als blijvend, chronisch en onbehandelbaar kunnen worden beschouwd. Vervolgens geeft Hebly in zijn rapportage van 9 maart 2021 aan dat weliswaar de beperkingen aan de hand in principe als blijvend ziektebeeld moeten worden beschouwd, maar dat met ergotherapie de mogelijkheden kunnen worden vergroot. Volgens Hebly is een verbetering van de therapievorm zonder meer te verwachten. Ten aanzien van alle beperkingen concludeert Hebly dat deze niet blijvend zijn.
11. De rechtbank vindt dat de informatie over het te volgen revalidatietraject onvolledig en
onvoldoende specifiek is om de conclusie van de artsen van verweerder te kunnen dragen. De enkele mededeling die de reumatoloog in zijn verslag heeft geschreven dat ‘gezien de ernst van de klachten een revalidatieprogramma valt te overwegen’ biedt geen steun voor de opvatting dat ten aanzien van alle beperkingen verbetering verwacht kan worden. Niet duidelijk is wat het behandelplan zal zijn en welke doelen daarbij zijn gesteld. Juist in de situatie van eiseres, die al sinds 2014 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, had van de verzekeringsartsen verwacht mogen worden waarom nu deze verbetering van de beperkingen verwacht mag worden. Zonder nadere informatie van de behandelaar hadden de verzekeringsartsen niet voorbij mogen gaan aan de mededeling van de werkneemster dat de behandeling gericht zou zijn op acceptatie en leren omgaan met de beperkingen. Daarbij komt dat de werkneemster, vanwege de ziekte van haar man, het advies van haar behandelaar heeft gekregen nog niet te starten met het revalidatietraject. Het traject is nog niet gestart. Weliswaar kan de ziekte van de man van de werkneemster geen rol spelen bij de beoordeling van de beperkingen van de werkneemster, maar als dat leidt tot uitstel van haar eigen revalidatietraject, is dat aspect wel van invloed op de vraag of herstel binnen een jaar te verwachten is. Ook dit aspect is onvoldoende betrokken bij de beoordeling. In zoverre is besluit niet zorgvuldig voorbereid. Verder hebben de verzekeringsartsen geen inschatting gemaakt van de te verwachten verbetering van de belastbaarheid die het revalidatietraject met zich mee zal brengen. In zoverre is het besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom
de werkneemster volledig maar niet-duurzaam arbeidsongeschikt is. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2, 7:11 en 7:12 van de Awb. De rechtbank zal verweerder daarom met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Wat moet verweerder concreet doen?
13. Verweerder kan het gebrek herstellen door alsnog een toereikende onderbouwing te
geven waarom het te volgen revalidatietraject binnen een jaar in de concrete situatie van de werkneemster zal leiden tot verbetering van haar belastbaarheid. Verweerder dient daarbij kenbaar de informatie van de behandelaar te betrekken, zoals hiervoor is overwogen. Verder zal verweerder concreet moeten aangeven tot welke verbetering van de belastbaarheid dit traject zal leiden.
14. De rechtbank bepaalt dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om voor
5 augustus 2021 de gebreken te herstellen.
15. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze
vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres en de werkneemster in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt
tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat
laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om voor 5 augustus 2021 de gebreken te herstellen
met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB:2010:BN8036, uitspraak van de CRvB van 22-9-2010.