ECLI:NL:RBMNE:2021:2388

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/4155
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering. Eiser, die als afwerker werkte, meldde zich op 18 oktober 2018 ziek en kreeg op 4 mei 2020 te horen dat zijn uitkering werd stopgezet omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet goed waren beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was en voldeed aan de vereisten. De rechtbank stelde vast dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de drie voorwaarden voldeden: ze waren zorgvuldig, bevatten geen tegenstrijdigheden en waren begrijpelijk. Eiser had geen overtuigende medische onderbouwing voor zijn standpunt dat de beoordeling onjuist was. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 28 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. el Ballouti),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: F.A.M. Delfgaauw ).

Inleiding

1.1.
Eiser was werkzaam als afwerker voor gemiddeld 40 uur per week. Hij meldde zich op
18 oktober 2018 ziek, vanwege pijn onder zijn voet. De dag daarop ging hij aan het werk, waarna hij uitviel wegens een bedrijfsongeval. In maart 2020 vond de Eerstejaars Ziektewet beoordeling (EZWB) plaats.
1.2.
Met het besluit van 3 april 2020 (het primaire besluit) is besloten om de Ziektewet-
uitkering per 4 mei 2020 stop te zetten, omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon voordat hij ziek werd.
1.3.
Met het besluit van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond
verklaard.
1.4.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek op de zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 12 mei 2021. Eiser en
zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerder terecht heeft bepaald dat de Ziektewet-
uitkering van eiser per 4 mei 2020 is stopgezet, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon voordat hij ziek werd.

Beoordeling door de rechtbank

3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
4. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is. Er is namelijk geen
lichamelijk onderzoek verricht naar zijn nekklachten. Verder heeft verweerder geen nader onderzoek verricht naar zijn psychische gesteldheid dan wel informatie ingewonnen bij de GGZ. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de complexiteit van zijn verslaving aan het opiaat Oxycodon miskend. Ook is de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevooroordeeld, gelet op haar constatering dat hij buiten het gebouw vlotter loopt en soepeler beweegt dan binnen het gebouw. Daarmee draagt de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens eiser slechts aspecten aan die het eerdere oordeel van de primaire verzekeringsarts bevestigen.
5. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
Daartoe overweegt zij als volgt. Uit de rapportage van 11 maart 2020 blijkt dat de arts in opleiding (aio) primaire verzekeringsarts, mevrouw J. Oliveiro (getoetst en akkoord bevonden door de verzekeringsarts de heer H.E. van der Horst ) de nek van eiser wel heeft onderzocht. Zij geeft hierover als bevinding aan:
hoofd/hals: fors hypertonie. In haar beschouwing in de rapportage van 27 december 2020 verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep, mevrouw A. van den Broeke-Spieker , daar ook naar. Zij brengt naar voren dat de primaire verzekeringsarts lichamelijk onderzoek heeft verricht, waaruit voortkwam dat bij eiser sprake is van hypertonie van de spieren, naast een beperkte nekfunctie.
Van den Broeke-Spieker geeft aan dat dit volledig in overeenstemming is met de bevindingen van de behandelend sector. Daarnaast is eiser op diverse beoordelingspunten ten aanzien van de psychische belastbaarheid beperkt bevonden. Uit het psychologisch onderzoek door de primaire verzekeringsarts blijkt dat geen bijzonderheden zijn ontdekt. Niet valt in te zien welke medische informatie daaromtrent zou ontbreken.
Verder ziet de rechtbank geen aanknopingspunten dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de complexiteit van de verslaving van eiser aan de opiaat Oxycodon heeft miskend. In de medische rapportage van 27 december 2020 wordt door Van den Broeke-Spieker aangegeven dat eiser de medische adviezen negeert om het gebruik van dit medicijn te staken. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van bevooroordeeldheid van
Van den Broeke-Spieker . De rechtbank ziet niet in dat haar waarneming over het lopen tot bevooroordeeldheid leidt. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling aan de drie voorwaarden voldoet. De
rechtbank stelt vast dat uit de rapportage van 21 augustus 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Broeke-Spieker blijkt dat zij het dossier heeft bestudeerd en op 21 augustus 2020 een hoorzitting met eiser heeft gehouden. Verder heeft zij informatie uit de behandelend sector in de heroverweging betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. De rapportage voldoet daarmee aan de drie voorwaarden. Dat betekent dat verweerder zich bij het bestreden besluit mocht baseren op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Is de medische beoordeling juist?
7. Eiser voert aan dat verweerder zijn lichamelijke en psychische beperkingen heeft
onderschat. Daartoe verwijst hij naar de rapportage van 3 april 2019 van de fysiotherapeut,
de heer [A] , aan de huisarts van eiser, de rapportage van de anesthesioloog,
[B] , van 31 maart 2020 en het intakerapport van 4 november 2019 van het revalidatiecentrum OCA. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een medische rapportage van 19 februari 2021 van een door hem ingeschakelde verzekeringsarts, de heer F.A.J.N. Intven , overgelegd. Volgens Intven dient eiser op de beoordelingspunten 1.1, 1.2, 1.3, 1.9.6, 1.9.7, 1.9.8, 1.9.9, 2.8, 2.12.5, 3.7, 3.8, 4.1, 4.2, 4.3, 4.7, 4.9, .4.11 t/m 4.19 en 5.1 t/m 5.9 van de functionele mogelijkhedenlijst (FML) beperkt worden geacht.
8. Allereerst overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft eiser op de
beoordelingspunten 1.9.6, 1.9.7, 1.9.9, 2.12.5, 3.8, 4.11, 5.6 en 5.7 van de FML beperkt geacht, hetgeen in lijn is met de door eiser ingeschakelde verzekeringsarts Intven . Ter zitting gaf eiser hierover desgevraagd aan dat deze beoordelingspunten daarom niet in geschil zijn.
9. Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser ter zitting klachten en behandelingen heeft
genoemd die zien op na de datum in geding (4 mei 2020). Deze kunnen niet bij de beoordeling in deze zaak worden meegenomen.
10. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor de conclusie dat de
medische beoordeling onjuist is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Broeke-Spieker gaat in haar rapportage van
5 mei 2021 gemotiveerd in op de door eiser overgelegde rapportage van de verzekeringsarts Intven . Zij geeft hierover aan dat Intven een volledig klachtencontingente FML voorstaat, hetgeen niet conform een verzekeringsgeneeskundige beoordeling is. Verder brengt de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar voren dat zij al rekening heeft gehouden met de klachtenlast en de bewegingsangst van eiser door daartoe meer beperkingen dan de primaire verzekeringsarts in de FML vast te stellen. De verwijzing van Intven naar het protocol whiplash vormt in dat verband geen onderbouwing voor het aannemen van meer beperkingen. Verder is bij eiser sprake van een somatische symptoomstoornis zonder neurologisch substraat. Dat betekent dat bij eiser bij het belasten van zijn lichaam verbetering van de belastbaarheid zal optreden en niet tot schade zal leiden. Verder brengt Intven in zijn rapportage naar voren dat de klachten van eiser de laatste tijd zijn toegenomen. Van den Broeke-Spieker geeft hierover aan dat Intven daarmee mogelijk de datum in geding (4 mei 2020) uit het oog verliest, aangezien deze toegenomen klachtenlast en wellicht de daarmee gepaard gaande beperkingen niet bij de heroverweging kunnen worden betrokken. Intven brengt weliswaar naar voren dat sprake is van meer medische beperkingen dan door verweerder is aangenomen, maar geeft daarvan geen medische onderbouwing. Verder ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om een beperking ten aanzien van het vasthouden en het verdelen van de aandacht en herinneren aan te nemen. Ook ziet zij geen indicatie voor het vaststellen van een beperking ten aanzien van een hoog handelingstempo en lawaai. Ter onderbouwing van haar standpunt dat geen verdergaande beperkingen moeten worden vastgesteld ten aanzien van duwen/trekken/tillen/dragen, schroefbewegingen met de armen/handen en frequent lichte voorwerpen hanteren, verwijst Van den Broeke-Spieker naar de brief van 31 maart 2020 van de polikliniek pijnbestrijding van het UMCU. Daaruit blijkt dat de kracht en het gevoel in de armen van eiser intact is. Ook verwijst Van den Broeke-Spieker daartoe naar het lichamelijk onderzoek door de primaire verzekeringsarts, die hierover aangeeft dat bij eiser sprake is van een normale handfunctie aan beide zijden. Verder kunnen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenmin verdergaande beperkingen worden vastgesteld ten aanzien van de duurbelasting in zitten, staan en lopen, aangezien bij eiser sprake is van een somatische symptoomstoornis. Dat betekent dat geen sprake is van een aandoening waarbij schade aan het bewegingsapparaat aanwezig is op grond waarvan belasting daarvan gecontra-indiceerd is.
De beroepsgrond slaagt niet.
11. Daarnaast voert eiser aan dat het onhaalbaar en onrealistisch is dat hij 8 acht uur per
dag en 40 uur per week wordt geacht te kunnen werken. Ter onderbouwing daarvan verwijst hij naar de medische rapportage van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts Intven . Die geeft aan dat eiser maximaal 4 uur per dag en 20 uur per week kan werken, waarbij regelmaat is vereist en nacht- of avonddiensten niet mogelijk zijn.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep,
mevrouw A. van den Broeke-Spieker , in haar rapportage van 5 mei 2021 ook voldoende gemotiveerd onderbouwd waarom geen verdergaande urenbeperking wordt aangenomen.
Van den Broeke-Spieker geeft namelijk aan dat bij eiser geen sprake is van een tijdsintensieve behandeling of een sterk energetische beperking, zodat geen medische grond bestaat voor het aannemen van een omvangrijke urenrestrictie. Daarbij neemt
Van den Broeke-Spieker hetgeen verzekeringsarts Intven in dat verband heeft overwogen in ogenschouw door naar voren te brengen dat in bezwaar rekening is gehouden met het belang van regelmaat en structuur. Dit is vertaald naar een geringe urenrestrictie, zodat voor eiser voldoende recuperatietijd is. Op grond daarvan is volgens haar geen medische indicatie om een verdergaande urenrestrictie aan te nemen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek om benoeming van een medisch onafhankelijke deskundige
13. Eiser heeft ter zitting de rechtbank gevraagd om een onafhankelijke deskundige in
te schakelen die onderzoek kan doen naar zijn belastbaarheid. Hierbij beroept eiser zich op het beginsel van “equality of arms”, dat is genoemd in het arrest ‘Korošec’ van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [1]
14. De rechtbank wijst het verzoek van eiser af. Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank
van oordeel dat de medische beoordeling voldoet aan de voorwaarden die daaraan worden gesteld. Het beroep van eiser op het arrest ‘Korošec’ slaagt niet. De rechtbank ziet namelijk geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. In het dossier zitten, naast de beoordelingen van de verzekeringsartsen van verweerder, diverse stukken van de behandelaars van eiser. Verder heeft eiser een medische rapportage van 19 februari 2021 van een door hem ingeschakelde verzekeringsarts, de heer F.A.J.N. Intven , overgelegd. Deze stukken zijn kenbaar betrokken bij de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van eiser. Dergelijke stukken zijn naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft geen aanwijzingen voor de conclusie dat er medische informatie zou ontbreken. Daarmee is in dit geval voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie. Uit het arrest ‘Korošec’ volgt niet dat de rechter uit een oogpunt van “equality of arms” gehouden zou zijn een medisch deskundige te benoemen in de situatie waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelaars inzichtelijk bij zijn beoordeling heeft betrokken, zoals hier aan de orde is. Tot slot twijfelt de rechtbank, zoals ook hiervoor is overwogen, niet aan de juistheid van de medische beoordeling. Ook daarin bestaat dus geen reden voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
15. Eiser voert aan dat hij de geduide functies niet kan uitoefenen. Ter onderbouwing
daarvan verwijst hij naar de rapportage van 20 november 2019 van de arbeidsdeskundige
J.P. Haaksman , die andersluidende beperkingen dan verweerder heeft aangenomen. Daarnaast heeft eiser een arbeidsdeskundige expertise van 19 februari 2021 van de heer
M. Overduin overgelegd. Overduin geeft aan dat eiser de geduide functies niet geschikt zijn op basis van de door verzekeringsarts Intven aangenomen beperkingen.
16. De rechtbank overweegt dat de door eiser verwezen rapportage van de
arbeidsdeskundige Haaksman een spoor 1 expertise in het kader van de re-integratie bij zijn ex-werkgever betreft. Dit is een ander beoordelingskader dan een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van het al dan niet toekennen van een Ziektewet-uitkering, zoals hier aan de orde is. Daarom kan het zo zijn dat door verweerder andersluidende beperkingen zijn aangenomen. Aangezien de rechtbank de medische beoordeling niet onjuist vindt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Dit wordt ook onderschreven door de overgelegde expertise van Overduin , waarin Overduin concludeert dat verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld als wordt uitgegaan van de door verweerder vastgestelde beperkingen. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, R. Groenendijk , per functie gemotiveerd heeft onderbouwd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. Daarover heeft hij ook op 25 september 2020 overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep mevrouw A. van den Broeke-Spieker . Eiser moet de geduide functies daarom kunnen uitoefenen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

17. Verweerder heeft terecht bepaald dat de Ziektewet-uitkering van eiser per
4 mei 2020 is stopgezet, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon voordat hij ziek werd.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
28 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.EHRM, 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008:JUD007721212, zaaknummer 77212/12.