ECLI:NL:RBMNE:2021:2381

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
UTR 19/5386
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de uitspraak op bezwaar door ParkeerService en herbeoordeling van de naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2021 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van een uitspraak op bezwaar die was genomen door een medewerker van ParkeerService. Eiser had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen omdat zijn auto langer dan de toegestane tijd geparkeerd stond. Eiser was het niet eens met deze aanslag en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd was genomen, omdat het interne mandaatbesluit waar verweerder naar verwees niet op de juiste wijze bekend was gemaakt en dus niet in werking was getreden. Hierdoor kon de rechtbank het geschil niet definitief beslechten en werd verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de bestreden uitspraak op bezwaar. Tevens werd verweerder opgedragen om het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden. De rechtbank gaf verweerder een termijn van zes weken om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5386

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort, verweerder

(gemachtigde: B. Westerik).

Inleiding

Eiser heeft zijn auto op 19 november 2019 geparkeerd op een parkeerplaats aan het Stadhuisplein in de gemeente Amersfoort. De parkeercontroleur heeft vastgesteld dat de auto daar langer geparkeerd stond dan de maximaal toegestane parkeerduur van 60 minuten. Daarom is aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 65,40. Eiser is het hier niet mee eens.
Bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2019 is het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2021. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] , werkzaam bij de Coöperatie ParkeerService U.A. (ParkeerService).

Overwegingen

1. Eiser vindt dat hij ten onrechte een naheffingsaanslag heeft gekregen. Uit de factuur van ParkMobile blijkt dat hij 59 minuten heeft geparkeerd en dus niet langer dan de toegestane 60 minuten en dat hij daarvoor heeft betaald.
2. De rechtbank zal in deze zaak eerst uit zichzelf (ambtshalve) een formeel punt moeten beoordelen. Dat is de vraag of de uitspraak op bezwaar bevoegd is genomen.
Is de uitspraak op bezwaar bevoegd genomen?
3. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
4. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, door een medewerker Centrale Diensten van ParkeerService. De naam van de medewerker staat niet vermeld bij de ondertekening van de uitspraak op bezwaar.
5. Verweerder heeft het Aanwijzings- en mandaatbesluit gemeentelijke belastingambtenaren 2019 overgelegd. In artikel 2, lid 2.2, van dit aanwijzings- en mandaatbesluit heeft het college van burgemeester en wethouders de manager centrale diensten van de coöperatie ParkeerService UA aangewezen als inspecteur parkeerbelastingen. De manager centrale diensten van Parkeerservice is daarmee aangewezen als heffingsambtenaar in de zin van artikel 231, lid 2, onderdeel b, van de Gemeentewet.
6. Verweerder heeft op de zitting verklaard dat in de uitspraak op bezwaar weliswaar staat dat deze is gedaan namens het college van burgemeester en wethouders, maar dat bedoeld is namens de heffingsambtenaar. Gelet hierop zal de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort als verwerende partij worden aangemerkt en niet langer het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Dit maakt echter nog niet dat de conclusie getrokken kan worden dat de uitspraak op bezwaar bevoegd is genomen. De reden hiervoor is dat niet de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar heeft genomen, maar een onbekende medewerker van ParkeerService namens de heffingsambtenaar.
7. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat er een intern mandaatbesluit is waarbij aan de functie medewerker team Centrale Diensten van ParkeerService mandaat is verleend om te beslissen op bezwaarschriften tegen naheffingsaanslagen. De naam van een medewerker wordt vanwege privacyredenen niet in de uitspraak op bezwaar vermeld, maar de naam van de betreffende medewerker staat wel geregistreerd in het systeem waardoor de naam is te achterhalen. Verder heeft verweerder verklaard dat het mandaatbesluit niet is gepubliceerd of op andere wijze naar buiten toe bekend is gemaakt.
8. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat het door verweerder genoemde mandaatbesluit er is, maar ziet geen reden om te twijfelen aan verweerders verklaring daarover. Hoewel in de literatuur discussie bestaat over de wijze van bekendmaking van een mandaatbesluit [1] , gaat de rechtbank er vanuit dat een mandaatbesluit bekend moet worden gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet door middel van toezending aan de gemandateerde, omdat het om een besluit van algemene strekking gaat. Omdat het mandaatbesluit niet overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb is bekendgemaakt, is het ook niet in werking getreden. De conclusie is dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen.
9. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar.
Kan het geschil definitief beslecht worden?
10. De rechtbank heeft de taak om een geschil zo definitief mogelijk te beslechten. Daarom zal zij onderzoeken of dat mogelijk is. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat sprake is van een bevoegdheidsgebrek in de uitspraak op bezwaar en de uitspraak op bezwaar niet is bekrachtigd.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om een tussenuitspraak te doen en verweerder in de gelegenheid te stellen om het (bevoegdheids)gebrek te herstellen. In deze zaak is in de voorfase al gevraagd naar het mandaat waaruit blijkt dat ParkeerService bevoegd is om namens het college van burgemeester en wethouders uitspraak op bezwaar te doen. Daarnaast is schriftelijk aangekondigd dat op de zitting in ieder geval aan de orde zal komen of de uitspraak op bezwaar bevoegd is genomen. Ook heeft deze rechtbank al eerder uitspraken gedaan waaruit duidelijk wordt dat er bevoegdheidsproblemen zijn bij uitspraken op bezwaar van ParkeerService. Dit alles heeft er niet toe geleid dat verweerder in deze zaak de bevoegdheid heeft aangetoond of de uitspraak op bezwaar gedurende de beroepsprocedure heeft laten bekrachtigen door de heffingsambtenaar. De rechtbank past daarom geen bestuurlijke lus toe. Hierbij speelt ook nog mee dat bij de rechtbank veel vergelijkbare zaken spelen waarin ParkeerService gevraagd is naar aanwijzings- en mandaatbesluiten om te kunnen beoordelen of uitspraken op bezwaar bevoegd zijn genomen.
12. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Het nieuw te nemen besluit is in ieder geval bevoegd genomen als het door de heffingsambtenaar zelf is genomen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van zes weken om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Vergoeding griffierecht en proceskosten?
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
14. Eiser heeft verzocht om vergoeding van verletkosten. Verletkosten zien op kosten zoals gemiste inkomsten voor het persoonlijk bijwonen van de zitting. Omdat eiser niet op de zitting is verschenen komen de door eiser geclaimde kosten niet voor vergoeding in aanmerking. Er zijn geen andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. S.C.A. van Kuijeren en mr. R.C. Moed, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Gst. 2011/3: noot van R.J.M.H. de Greef bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8720.