ECLI:NL:RBMNE:2021:2374

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
9067001
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst op verzoek van werknemer bij slapend dienstverband met toewijzing van vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer, aangeduid als [verzoekster], die sinds 1 februari 2015 in dienst was bij [verweerder] B.V. De werknemer had zich op 14 oktober 2016 ziek gemeld en was sindsdien volledig arbeidsongeschikt. Het UWV had haar een WGA- en later een IVA-uitkering toegekend, en de verplichting van de werkgever om loon door te betalen was verlengd tot 11 oktober 2019. Na deze datum was er sprake van een slapend dienstverband.

De werknemer verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671c BW, omdat het slapend dienstverband moest eindigen. Tijdens de zitting op 1 juni 2021 was de werknemer aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de werkgever niet verschenen was. De werknemer voerde aan dat de arbeidsrelatie ernstig verstoord was door het gebrek aan reïntegratie-inspanningen van de werkgever en het niet voldoen aan financiële verplichtingen.

De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een verandering van omstandigheden die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigde. De rechter heeft het verzoek tot ontbinding ingewilligd en de arbeidsovereenkomst per 3 juni 2021 ontbonden. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van € 3.972,08 bruto voor niet genoten vakantiedagen en € 15.000 bruto als billijke vergoeding voor ernstig verwijtbaar handelen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9067001 UE VERZ 21-65 IP/
Beschikking van 2 juni 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. N. Sprengers,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
verder ook te noemen: [verweerder] B.V.,
verwerende partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit de volgende stukken in het dossier:
  • de dagvaarding van 22 oktober 2020;
  • het verstekvonnis van 3 februari 2021 waarmee een deel van de vordering is verwezen naar de verzoekschriftprocedure;
  • het correctievonnis van 3 maart 2021;
  • de brieven van de griffier aan partijen van 4 maart 2021 en 9 april 2021.
1.2.
Op 1 juni 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon aanwezig geweest. Zij is bijgestaan door de gemachtigde. Namens [verweerder] B.V. is niemand verschenen. [verweerder] B.V. heeft ook geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen. Door [vestigingsplaats ] namens verzoekende partij is het standpunt toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Het (resterende) geschil tussen partijen

2.1.
[verzoekster] is sinds 1 februari 2015 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst van [verweerder] B.V.. Zij heeft zich op 14 oktober 2016 ziek gemeld en is tot op heden volledig arbeidsongeschikt. Het UWV heeft aan haar aanvankelijk een WGA- en later een IVA-uitkering toegekend. Het UWV heeft de verplichting van [verweerder] B.V. om het loon door te betalen verlengd tot 11 oktober 2019. Sinds die datum is sprake van een slapend dienstverband.
2.2.
[verzoekster] verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 7:671c om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen met ingang van de eerst mogelijke datum. Zij voert daartoe aan dat het slapend dienstverband moet eindigen en verwijst ter toelichting naar de Xella-beschikking van de Hoge Raad van 8 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1734). Zij heeft tijdens de zitting toegelicht dat de arbeidsrelatie ook ernstig verstoord is geraakt doordat [verweerder] geen enkele invulling heeft gegeven aan de reïntegratieverplichting en bovendien stelselmatig weigert aan haar financiële verplichtingen te voldoen.

3.De beoordeling

3.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] is dat de werknemer op grond van het bepaalde in artikel 7:671c BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een verandering van omstandigheden. De kantonrechter heeft geconstateerd dat sprake is van een slapend dienstverband en een verstoorde arbeidsverhouding.
3.2.
Op grond van hetgeen is aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een verandering van omstandigheden op grond waarvan de arbeidsovereenkomst dadelijk dient te eindigen. Het verzoek tot ontbinding op de kortst mogelijke termijn wordt daarom ingewilligd.
3.3.
Het bedrag van € 3.972,08 bruto voor niet genoten vakantiedagen kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor het bedrag van € 15.000 bruto aan billijke vergoeding als compensatie voor ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] B.V.. Het verzoek tot afgifte van een specificatie van de eindafrekening binnen één maand na de datum waarop het dienstverband is geëindigd, wordt ook toegewezen.
3.4.
Het bedrag van de wettelijke transitievergoeding van € 1.888,24 bruto is reeds toegewezen met het verstekvonnis van 3 februari 2021.
3.5.
Gelet op de aard van deze verzoekschriftprocedure dient iedere partij de eigen kosten te dragen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
4.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 3 juni 2021;
4.3.
veroordeelt [verweerder] B.V. om aan [verzoekster] tegen bewijs van kwijting, onder afgifte van een specificatie van de eindafrekening binnen één maand na 3 juni 2021, te betalen:
€ 3.972,08 bruto ter zake van niet genoten vakantiedagen;
€ 15.000 bruto ter zake van billijke vergoeding;
het totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2021 tot de dag der voldoening;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
4.5.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2021.